In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 december 2015, betreffende naheffingsaanslagen voor verfijnde fosfaatheffing en stikstofheffing, alsook de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De Hoge Raad heeft eerder, op 8 augustus 2014, een arrest gewezen dat leidde tot de verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. In het huidige geding in cassatie heeft de belanghebbende opnieuw geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting van belastinggeschillen. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de beoordeling van de redelijkheid van de duur van de procedure en de eventuele vergoeding van immateriële schade in verband met deze overschrijding behandeld.
De Hoge Raad oordeelt dat de termijn voor de uitspraak in cassatie binnen twee jaar na indiening van het beroep moet liggen. Indien de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigt, moet de verwijzingsrechter binnen een jaar na het arrest van de Hoge Raad uitspraak doen. In deze zaak is er meer dan een jaar verstreken tussen het arrest van de Hoge Raad van 8 augustus 2014 en de uitspraak van het Hof van 8 december 2015, maar minder dan drie jaar tussen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch en die van het Hof. De Hoge Raad concludeert dat er in deze omstandigheden geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
De Hoge Raad heeft de overige middelen van de belanghebbende, waaronder het vierde middel dat betrekking heeft op de immateriële schade, verworpen. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 25 november 2016.