ECLI:NL:HR:2016:2653

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
15/03920
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen van de machtiging van de raadsman in het strafproces en de gevolgen voor de verdediging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was niet verschenen tijdens de zitting in hoger beroep, maar zijn raadsman, mr. R.F. Ronday, was wel aanwezig en verklaarde gemachtigd te zijn om de verdediging te voeren. Echter, de raadsman gaf aan dat zijn machtiging beperkt was tot het indienen van aanhoudingsverzoeken en niet voor de inhoudelijke behandeling van de zaak. Het hof heeft de verdachte vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, wat leidde tot het cassatieberoep.

De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat een machtiging niet kan worden beperkt tot bepaalde onderdelen van de verdediging. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan de verklaring van de raadsman en dat de zaak ten onrechte bij verstek is afgedaan. De Hoge Raad benadrukt dat de wetgever niet heeft willen toestaan dat een machtiging op enige wijze beperkt is en dat de rechter in dergelijke gevallen moet aannemen dat de verdachte de behandeling van zijn zaak zonder beperkingen heeft willen laten doorgaan.

Uiteindelijk vernietigt de Hoge Raad de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling op het bestaande hoger beroep. Deze uitspraak onderstreept het belang van art. 279 Sv, dat waarborgt dat een niet verschenen verdachte zich kan laten verdedigen door een advocaat, ongeacht de beperkingen die aan de machtiging zijn verbonden.

Uitspraak

22 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/03920
AJ/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 31 juli 2015, nummer 21/002511-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.F. Ronday, advocaat te Mijdrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte de raadsman van de in hoger beroep niet verschenen verdachte niet in de gelegenheid heeft gesteld de verdediging te voeren. Daartoe wordt aangevoerd dat het Hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat de raadsman niet gemachtigd was in de zin van art. 279 Sv.
2.2.
De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank, is bij het bestreden - bij verstek gewezen - arrest met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv in dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte genaamd:
[verdachte] ,
(...)
is niet verschenen.
Ter terechtzitting is aanwezig mr. R.F. Ronday, advocaat te Mijdrecht.
(...)
Mr. Ronday verklaart door verdachte te zijn gemachtigd tot het voeren van de verdediging.
(...)
De raadsman van de verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven. De raadsman van de verdachte geeft op dat verdachte vindt ten onrechte te zijn veroordeeld.
De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt:
Ik heb voor aanvang van de zitting twee aanhoudingsverzoeken gedaan om getuigen te laten horen. Ik handhaaf deze verzoeken.
(...) Ik ben gemachtigd tot het doen van de aanhoudingsverzoeken.
(...)
Het hof trekt zich terug ter beraadslaging.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter het volgende mede, zakelijk weergegeven:
U verklaarde eerst dat u door verdachte gemachtigd was. Daarna verklaarde u dat u alleen gemachtigd was voor het indienen van het aanhoudingsverzoek.
De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt:
Ik ben gemachtigd voor het doen van het aanhoudingsverzoek en voor de afhandeling van de beslissing op dat aanhoudingsverzoek. Ik ben niet gemachtigd voor de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Het hof trekt zich terug ter beraadslaging.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter het volgende mede, zakelijk weergegeven:
Het hof heeft besloten om het aanhoudingsverzoek niet toe te wijzen. De dagvaarding van de verdachte voor de terechtzitting van heden is in persoon betekend. Verdachte heeft er nadien klaarblijkelijk voor gekozen afstand te doen van zijn aanwezigheidsrecht.
De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt:
(...) Ik ben gemachtigd voor het doen van het aanhoudingsverzoek en voor het handelen naar aanleiding van de beslissing op dat verzoek.
(...)
Het hof trekt zich terug ter beraadslaging.
Na gehouden beraad deelt de voorzitter het volgende mede, zakelijk weergegeven:
De raadsman heeft desgevraagd nader verklaard door verdachte te zijn gemachtigd voor het indienen van een verzoek om aanhouding en voor de afhandeling van de beslissing op dat aanhoudingsverzoek.
De raadsman is daarmee naar het oordeel van het hof niet gemachtigd in de zin van art. 279 Sv (...)"
2.4.1.
Art. 279 Sv schrijft voor dat een advocaat die een ter terechtzitting niet verschenen verdachte wenst te verdedigen, dient te verklaren daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. Verdergaande eisen stelt de wet niet.
2.4.2.
Kennelijk steunt de toekenning van deze faciliteit door de wetgever op de gedachte dat een advocaat een juist en verantwoord gebruik zal maken van deze hem toegekende bevoegdheid. Met deze wettelijke regeling verdraagt zich niet dat de rechter ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie een onderzoek instelt omtrent de vraag of de advocaat de bedoelde verklaring naar waarheid heeft afgelegd (vgl. HR 2 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9559, NJ 2003/724) of welke de reikwijdte is van zijn verklaring dat hij gemachtigd is. Anderzijds heeft de wetgever niet willen weten van een machtiging die op enigerlei wijze is beperkt tot bepaalde onderdelen van het voeren van de verdediging (vgl. HR 8 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4323, NJ 2003/723).
2.5.
In gevallen als de onderhavige waarin de raadsman heeft verklaard dat, kort gezegd, de verdachte hem zowel onbeperkt als beperkt heeft gemachtigd tot het voeren van de verdediging, behoort de rechter voorbij te gaan aan de beperkingen van de machtiging. Mede gelet op het belang dat art. 279 Sv beoogt te waarborgen, te weten dat een ter terechtzitting niet verschenen verdachte zich toch aldaar kan laten verdedigen door een advocaat, moet de rechter in zo een geval ervan uitgaan dat de verdachte de behandeling van zijn zaak ook zonder die beperkingen doorgang heeft willen doen vinden en dat dit meebrengt dat die behandeling ingevolge art. 279, tweede lid, Sv geldt als een procedure op tegenspraak en het instellen van een rechtsmiddel binnen veertien dagen na de einduitspraak dient te geschieden.
2.6.
Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat het middel terecht is voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 november 2016.