Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
22 november 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was niet verschenen tijdens de zitting in hoger beroep, maar zijn raadsman, mr. R.F. Ronday, was wel aanwezig en verklaarde gemachtigd te zijn om de verdediging te voeren. Echter, de raadsman gaf aan dat zijn machtiging beperkt was tot het indienen van aanhoudingsverzoeken en niet voor de inhoudelijke behandeling van de zaak. Het hof heeft de verdachte vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat een machtiging niet kan worden beperkt tot bepaalde onderdelen van de verdediging. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan de verklaring van de raadsman en dat de zaak ten onrechte bij verstek is afgedaan. De Hoge Raad benadrukt dat de wetgever niet heeft willen toestaan dat een machtiging op enige wijze beperkt is en dat de rechter in dergelijke gevallen moet aannemen dat de verdachte de behandeling van zijn zaak zonder beperkingen heeft willen laten doorgaan.
Uiteindelijk vernietigt de Hoge Raad de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling op het bestaande hoger beroep. Deze uitspraak onderstreept het belang van art. 279 Sv, dat waarborgt dat een niet verschenen verdachte zich kan laten verdedigen door een advocaat, ongeacht de beperkingen die aan de machtiging zijn verbonden.