ECLI:NL:HR:2003:AF4323
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Vertegenwoordiging van de verdachte en de rol van de raadsman in het strafproces
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Marokko in 1954, was niet verschenen op de terechtzitting en had zijn raadsman, mr. J.T.C.M. Crepin, gemachtigd om hoger beroep in te stellen. De raadsman kon echter niet uitdrukkelijk verklaren dat hij door de verdachte was gemachtigd om de verdediging te voeren, zoals vereist volgens artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op deze conclusie.
De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de raadsman die niet uitdrukkelijk is gemachtigd, slechts beperkte bevoegdheden heeft en geen verzoeken kan doen tot het oproepen van getuigen. Dit is in lijn met eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat de raadsman alleen bevoegd is om het woord te voeren ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte en om aanhouding te verzoeken. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de raadsman in deze zaak niet de vereiste verklaring had afgelegd, waardoor de behandeling van de zaak als een procedure bij verstek werd beschouwd.
De Hoge Raad concludeert dat het middel van de verdachte niet tot cassatie kan leiden, omdat de raadsman niet de juiste procedure heeft gevolgd. De uitspraak van het Hof, die de verdachte had veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk, blijft daarmee in stand. De Hoge Raad verwerpt het beroep, zonder dat er grond is voor vernietiging van de bestreden uitspraak.