ECLI:NL:HR:2003:AF9559

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02440/02
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vrijspraak en veroordeling voor poging tot diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 september 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1976 en gedetineerd in Marokko, was niet verschenen op de zitting. Zijn raadsvrouwe, mr. W.F.M. Giebels-Derks, verklaarde dat zij uitdrukkelijk gemachtigd was om de verdediging te voeren. De Hoge Raad diende te beoordelen of het Hof terecht had aangenomen dat de raadsvrouwe gemachtigd was en of het Hof had moeten onderzoeken of de verdachte alsnog ter zitting gehoord kon worden.

De Hoge Raad oordeelde dat de raadsvrouwe, die niet om aanhouding van de zaak had verzocht, niet verplicht was om de verdachte ter zitting te horen. De Hoge Raad concludeerde dat het middel in beide klachten faalde. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet ambtshalve een onderzoek hoefde in te stellen naar de machtiging van de raadsvrouwe, en dat de beslissing van het Hof om de behandeling bij verstek voort te zetten niet nader gemotiveerd hoefde te worden.

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, omdat er geen gronden aanwezig waren voor cassatie. De uitspraak van het Hof bleef daarmee in stand, en de verdachte werd veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

2 september 2003
Strafkamer
nr. 02440/02
EW/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 juni 2002, nummer 20/001887-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 28 juni 2001 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van onder 1 subsidiair "poging tot diefstal terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel valt in twee klachten uiteen. In de eerste plaats klaagt het middel dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat de raadsvrouwe van de verdachte gemachtigd was op de wijze zoals gesteld in art. 279 Sv.
In de tweede plaats wordt geklaagd dat het Hof, kennisnemend van de reden van de afwezigheid van de verdachte, had moeten onderzoeken of het mogelijk zou zijn de verdachte alsnog ter terechtzitting te horen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 mei 2002 houdt onder meer in:
"De verdachte, (...) is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen.
Als raadsvrouwe van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. W.F.M. Giebels-Derks, advocaat te Berlicum. Deze deelt het hof mede dat de verdachte in het buitenland - in Marokko - gedetineerd is en derhalve verhinderd is om ter zitting in persoon aanwezig te zijn. De raadsvrouwe verklaart desgevraagd bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn om ter terechtzitting de verdediging van verdachte te voeren.
(...)
Ik heb begrepen dat hij in de loop van januari 2003 vrij zal komen. (...)"
3.3.1. Ingevolge art. 279, eerste lid, Sv kan de verdachte die niet is verschenen, zich ter terechtzitting laten verdedigen door een raadsman die verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. De rechtbank stemt, aldus die bepaling, daarmee in, onverminderd het bepaalde in art. 278, tweede lid, Sv.
3.3.2. Met deze regeling verdraagt zich niet dat de rechter ambtshalve een onderzoek instelt omtrent de vraag of de advocaat die verklaring naar waarheid heeft afgelegd. (vgl ook HR 8 april 2003, LJN AF4323)
3.4. Voorzover het middel, dat miskent dat in cassatie niet een beroep kan worden gedaan op feiten die niet eerder zijn aangevoerd, erover klaagt dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat, althans onvoldoende heeft onderzocht of de raadsvrouwe van de verdachte inderdaad uitdrukkelijk gemachtigd was de verdediging te voeren, kan het derhalve niet tot cassatie leiden.
3.5. Ook de tweede klacht faalt. In aanmerking genomen dat de uitdrukkelijk gemachtigde raadsvrouwe niet om aanhouding van de zaak heeft verzocht , noch anderszins blijkt dat een verzoek om aanhouding van de zaak door of namens de verdachte is gedaan, was het Hof niet gehouden - ook niet in het licht van de door de raadsvrouwe gedane mededeling omtrent de, tot januari 2003 voortdurende, detentie in Marokko - te doen blijken van zijn onderzoek of art. 278, tweede lid, Sv diende te worden toegepast en zijn beslissing tot voortzetting van de behandeling bij verstek nader te motiveren.
3.6. Het middel faalt derhalve in beide onderdelen.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 september 2003.