In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 oktober 2013, nr. 12/00116, die op zijn beurt weer betrekking had op een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nr. 11/3859). De zaak betreft uitnodigingen tot betaling van douanerechten die aan belanghebbende zijn uitgereikt. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende heeft gereageerd met een conclusie van repliek. De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 26 september 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben schriftelijk gereageerd op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 juli 2016, Sprengen/Pakweg Douane B.V., C-97/15, ECLI:EU:C:2016:556.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof de screenplays terecht heeft ingedeeld in post 8521 90 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur. De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende verworpen en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2016 door de vice-president en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.