ECLI:NL:HR:2016:2587

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
15/00491
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens dubbele vervolging en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 2 september 2012 te Tilburg. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 350,- en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden. De verdediging voerde aan dat er sprake was van dubbele vervolging, omdat de verdachte ook verplicht was deel te nemen aan het alcoholslotprogramma (asp) voor hetzelfde feit. De Hoge Raad oordeelde dat de strafvervolging in strijd was met de beginselen van een goede procesorde, aangezien de verdachte al was verplicht deel te nemen aan het asp. Hierdoor was het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het onder 2 tenlastegelegde feit.

Daarnaast werd er geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg, gezien de opgelegde straf en de mate van overschrijding. Uiteindelijk vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het onder 2 tenlastegelegde feit, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.

Uitspraak

15 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/00491
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 september 2014, nummer 20/003610-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P.C.M. Ouwens, beiden advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissing ter zake van feit 2 en de strafoplegging, tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging ten aanzien van feit 2, tot vermindering van de ter zake van feit 1 opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.De bestreden uitspraak

2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat hij:
"op 2 september 2012 te Tilburg als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 460 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden."
2.2.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van feit 2 veroordeeld tot een geldboete van € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden. Het Hof heeft ter motivering van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"De verdediging heeft aandacht gevraagd voor het alcoholslotprogramma. Verdachte neemt hieraan deel en ervaart dit als zeer belastend. Het is echter een bewuste keuze van de wetgever geweest om dit programma buiten het strafgeding te houden. Het Hof kan daarmee derhalve geen rekening houden bij de straftoemeting."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt dat te dezen sprake is van een dubbele vervolging aangezien naar aanleiding van feit 2 tegen de verdachte de onderhavige strafvervolging is ingesteld én mede naar aanleiding van hetzelfde feit aan hem de verplichting is opgelegd tot deelname aan het alcoholslotprogramma (hierna: asp).
3.2.1.
In zijn arrest van 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434, NJ 2015/256 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
"4.4. Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene is bij de huidige Nederlandse regelgeving de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in strijd met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Die beginselen van een goede procesorde kunnen immers meebrengen - en brengen in de hier aan de orde zijnde gevallen ook mee - dat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tot gevolg heeft.
Dit vervolgingsbeletsel geldt eveneens gedurende een tegen de oplegging van het asp lopende bezwaar- of beroepsprocedure."
3.2.2.
In zijn arrest van 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2474, heeft de Hoge Raad ten vervolge op voormeld arrest overwogen en beslist dat hij:
"in zaken als de onderhavige waarin vóór 3 maart 2015 uitspraak is gedaan die nog niet onherroepelijk is geworden, [zal] doen wat het hof had behoren te doen, mits (i) tegen de uitspraak tijdig beroep in cassatie is ingesteld, (ii) in de cassatieschriftuur is aangevoerd dat sprake is van dubbele vervolging in die zin dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit de verplichting is opgelegd tot deelname aan het asp, en (iii) die stelling (...) op grond van 's hof vaststellingen (...) als vaststaand kan worden aangenomen."
3.3.
Gelet op 's Hofs hiervoor onder 2.2 weergegeven strafmotivering kan in cassatie als vaststaand worden aangenomen dat in de onderhavige zaak aan de verdachte ter zake van hetzelfde strafbare feit de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging van de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk is.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte ter zake van feit 1 opgelegde geldboete van € 350,-, subsidiair 7 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak en het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 november 2013 maar uitsluitend ter zake van de beslissingen met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het onder 2 tenlastegelegde;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 november 2016.