In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de sectorindeling van een payrollbedrijf voor de werknemersverzekeringen. De belanghebbende, een payrollbedrijf, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 augustus 2015, waarin het Hof had geoordeeld dat het payrollbedrijf terecht was ingedeeld in de sector Uitzendbedrijven. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 7:690 BW, dat de definitie van een uitzendovereenkomst geeft. De belanghebbende betoogde dat de arbeidsovereenkomsten die zij met haar werknemers had gesloten niet als uitzendovereenkomsten konden worden aangemerkt, omdat zij geen 'allocatiefunctie' vervulde. Het Hof had echter geoordeeld dat de arbeidsovereenkomsten wel degelijk als uitzendovereenkomsten moesten worden gekwalificeerd, ongeacht de vraag of er sprake was van een allocatiefunctie. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat de door belanghebbende ter beschikking gestelde arbeidskrachten geen werkzaamheden verrichten die voor meer dan 50% van het totale premieplichtige loon aan één sector kunnen worden toegerekend. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.