Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) Op 18 juli 2005 heeft [eiseres] ten behoeve van [verweerder], haar toenmalige partner, een bedrag van € 895,-- overgemaakt naar Leaseproces B.V.
- ii) [eiseres] heeft op 22 december 2005 een bedrag van € 10.000,-- overgemaakt naar [verweerder]. Op het desbetreffende rekeningafschrift van 7 januari 2006 staat als omschrijving vermeld: “Lening van [...]”.
- iii) Op 9 juli 2006 heeft [eiseres] een bedrag van € 1.700,-- overgemaakt naar [verweerder].
- iv) In maart 2010 is de relatie tussen partijen beëindigd.
- v) [verweerder] heeft vanaf 29 maart 2010 gedurende achttien maanden een bedrag van € 55,-- per maand, derhalve in totaal een bedrag van € 990,--, overgemaakt aan [eiseres]. Op het rekeningafschrift van 7 april 2010 van de rekening van [eiseres] staat als omschrijving van de overschrijving vermeld: “Dank Rente”.
- vi) Bij brieven van 29 september en 11 oktober 2011 heeft de raadsman van [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat ter zake van het bedrag van € 10.000,-- sprake is van een lening en is [verweerder] gesommeerd dit bedrag, vermeerderd met rente, terug te betalen. [verweerder] heeft aan deze sommatie niet voldaan.
De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] afgewezen.
De in art. 7A:1798 BW besloten liggende bevoegdheid van de rechter past echter niet indien sprake is van een opschortende voorwaarde, omdat dan de werking van de verbintenis tot terugbetaling afhankelijk is gesteld van een toekomstige, objectief onzekere gebeurtenis (art. 6:21-22 BW), zodat naar de bedoeling van partijen onzeker is of de lener daadwerkelijk tot terugbetaling gehouden zal zijn. In zodanig geval is een betaling voordat de contractueel omschreven gebeurtenis daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, in beginsel onverschuldigd (art. 6:25 BW). Met het bestaan van een opschortende voorwaarde zou dan ook in strijd zijn dat de rechter zonder meer moet veroordelen tot terugbetaling, met bepaling van het tijdstip daarvan.
Het onderdeel faalt derhalve.
4.Beslissing
30 september 2016.