ECLI:NL:HR:2001:AB0610
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de definitie van luchtvaartuigen en valschermzweeftoestellen in het kader van de Luchtvaartwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Middelburg. De verdachte, geboren in 1966 en wonende te [woonplaats], was beschuldigd van het uitoefenen van luchtvaart met een paramoteur zonder geldig bewijs van inschrijving, en van het landen met dat toestel op een grasveld in plaats van op een luchtvaartterrein. De verdachte had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling door de Rechtbank, die hem had veroordeeld tot twee geldboeten van driehonderd gulden, subsidiair zes dagen hechtenis.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Luchtvaartwet en het Besluit van 22 mei 1981, waarin de definitie van luchtvaartuigen en valschermzweeftoestellen is vastgelegd. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had vastgesteld dat de gebruikte paramoteur niet onder de definitie van valschermzweeftoestel viel, zoals opgenomen in het Besluit. De argumenten van de verdachte, dat het gebruik van paramoteurs geen gevaar had opgeleverd en dat de lijnen bij valschermzweeftoestellen slechts tijdelijk worden gebruikt, werden door de Hoge Raad niet als voldoende weerlegging van de eerdere uitspraak beschouwd.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, omdat er geen gronden aanwezig waren voor cassatie. Dit arrest bevestigt de strikte interpretatie van de Luchtvaartwet en de bijbehorende regelgeving met betrekking tot luchtvaartuigen en de classificatie daarvan.