ECLI:NL:HR:2001:AB2576
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de teruggave van geschonken goederen bij beëindiging van een verloving
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de teruggave van geschonken goederen na de beëindiging van een verloving. De verweerder, die goederen ter waarde van ƒ 7.000,-- had geschonken aan het toekomstige bruidspaar, vorderde de teruggave van deze goederen nadat de verloving was beëindigd. De eiseres, die de goederen onder zich had genomen, bestreed de vordering. De Rechtbank te 's-Hertogenbosch wees de vordering van de verweerder grotendeels af, maar het Gerechtshof vernietigde dit eindvonnis en veroordeelde de eiseres tot betaling van ƒ 7.000,-- vermeerderd met wettelijke rente.
De Hoge Raad oordeelde dat de schenking onder de voorwaarde was gedaan dat het huwelijk zou plaatsvinden. De eiseres had de goederen niet meer onder zich en was daarom gehouden tot schadevergoeding. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de eiseres en bevestigde de beslissing van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtshandeling onder voorwaarde kon geschieden en dat er geen grond was om aan te nemen dat er een uitzondering gold voor een gift van hand tot hand. De Hoge Raad veroordeelde de eiseres in de kosten van het geding in cassatie, die op dat moment waren begroot op ƒ 3.625,--.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden waaronder schenkingen plaatsvinden en de gevolgen daarvan bij de beëindiging van een verloving. De Hoge Raad bevestigde dat de schenker de goederenrechtelijke werking van de schenking kan koppelen aan een ontbindende of opschortende voorwaarde, wat in deze zaak leidde tot de verplichting van de eiseres om de geschonken goederen of de waarde daarvan terug te geven.