Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
9 februari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1967, was betrokken bij openlijk geweld gepleegd door een groep Ajax-supporters op 1 oktober 2013, de dag van de voetbalwedstrijd tussen Ajax en AC Milan. Tijdens deze ongeregeldheden op het metrostation Van der Madeweg heeft de verdachte samen met anderen geweld gepleegd tegen een metro en de inzittenden. De verdachte heeft een supporter met zijn vuist geslagen en met een riem tegen het metrotoestel geslagen. Het Gerechtshof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in aanmerking genomen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling het middel dat klaagde over de strafmotivering verworpen. Het middel stelde dat de omstandigheden die ter motivering van de straf zijn gebruikt, ontleend moesten worden aan de bewijsmiddelen in de bestreden uitspraak. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit een eis is die het recht niet kent. Het is voldoende dat van die omstandigheden ter terechtzitting is gebleken. De Hoge Raad concludeerde dat de strafmotivering van het Hof voldoende was onderbouwd en dat de opgelegde straf passend was gezien de ernst van het geweld en de rol van de verdachte.
De overige middelen die in cassatie zijn ingediend, konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad heeft het beroep verworpen. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak van een adequate straf voor openlijk geweld en de ruimte die rechters hebben bij het bepalen van de strafmaat, rekening houdend met de omstandigheden van het geval.