In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de proceskostenvergoeding in een belastingzaak. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op zijn beurt weer een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant had bevestigd. De zaak betrof de waardering van een onroerende zaak in de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten voor het jaar 2012, waarbij de heffingsambtenaar de waarde had vastgesteld op € 270.000. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen deze WOZ-beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 22, bestaande uit reiskosten en verletkosten. De hoogte van de verletkosten was echter in geschil, waarbij de Rechtbank het minimum uurtarief van € 7 hanteerde, terwijl de belanghebbende stelde dat haar werkelijke kosten € 85 per uur bedroegen.
Het Gerechtshof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof de uitspraak van de Rechtbank had miskend door het uurtarief te verlagen tot € 7, terwijl er geen tegenargumenten waren ingebracht door de heffingsambtenaar. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de werkelijke proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 164. Daarnaast werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten in cassatie. Dit arrest benadrukt het belang van een correcte beoordeling van proceskosten in belastingzaken en de noodzaak om de werkelijke kosten van belanghebbenden te respecteren.