In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende antidumpingrechten. De belanghebbende, [X] B.V., had beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die op zijn beurt een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland bevestigde. De zaak draait om de vraag of de Minister van Economische Zaken de rechten van de verdediging heeft geschonden door fyco-formulieren niet voorafgaand aan het uitreiken van uitnodigingen tot betaling van antidumpingrechten te verstrekken. De belanghebbende had in de periode van 30 oktober 2003 tot en met 3 januari 2005 aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van spaarlampen, waarbij Vietnam als land van oorsprong werd opgegeven. Echter, uit onderzoek van het antifraudebureau van de Europese Commissie (OLAF) bleek dat de spaarlampen in werkelijkheid uit China afkomstig waren.
De Hoge Raad oordeelde dat het onderzoek van de goederen ten tijde van de invoer niet in de weg staat aan een navordering van antidumpingrechten, zelfs niet als de Minister de fyco-formulieren niet had overgelegd. De Hoge Raad bevestigde dat het Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging niet was geschonden, omdat de Minister niet beschikte over de fyco-formulieren op het moment van het uitreiken van de uitnodigingen tot betaling. De Hoge Raad concludeerde dat de uitspraak van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat de middelen van de belanghebbende faalden. Het beroep in cassatie werd ongegrond verklaard.