De Rechtbank heeft verlof verleend tot de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke beslissing van het Hof van Beroep te Antwerpen (België) van 23 november 2010, houdende de veroordeling tot een gevangenisstraf van drie jaren. De Rechtbank heeft de veroordeelde een gevangenisstraf van 22 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat de tijd welke hij in België en in Panama in voorarrest heeft doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. De bestreden uitspraak houdt dienaangaande het volgende in:
"De officier van justitie acht een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek op grond van artikel 31 van de WOTS, op zijn plaats. Hierbij houdt hij rekening met het belang dat België had bij het opleggen van de straf, het feit dat [veroordeelde] in België na het uitzitten van 1/3 van zijn straf in aanmerking zou kunnen komen voor elektronisch toezicht, dat [veroordeelde] 3,4 miljoen euro dient terug te betalen aan de Belgische overheid en dat de feiten waarvoor hij veroordeeld is tussen 2002 en 2007 zijn gepleegd. De nog door [veroordeelde] uit te zitten gevangenisstraf dient geëxecuteerd te worden door middel van 12 maanden elektronisch toezicht, met daaraan gekoppeld een locatiegebod en een meldplicht.
De raadsvrouw heeft aangegeven zich hierin te kunnen vinden.
De rechtbank zal hier de officier van justitie en de raadsvrouw niet volgen en een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren.
[veroordeelde] heeft immers in de periode tussen 2002 en 2007 meermalen forse geldbedragen witgewassen. Rekening houdend met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van [veroordeelde], zijn strafblad en straffen die in vergelijkbare gevallen in Nederland worden opgelegd en de internationale gevoeligheden, acht de rechtbank deze straf passend en geboden.
(...)
Bij de bepaling van de op te leggen straf dient er wel voor gewaakt te worden dat de strafrechtelijke positie van [veroordeelde] niet wordt verzwaard (artikel 8, vierde lid van het Verdrag). De vraag rijst of dat hier aan de orde is, nu in België de mogelijkheid bestaat om gevangenisstraf om te zetten in elektronisch toezicht. De vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend en overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de Nederlandse rechter geen gevangenisstraf kan opleggen in de vorm van elektronische toezicht.
In België is dat anders. [veroordeelde] zou daar bij een gevangenisstraf van drie jaren na 1/3 van die straf in aanmerking kunnen komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Op zijn schriftelijk verzoek kan de strafuitvoeringsrechter - na ingewonnen advies van de directeur - dat l/3e deel van de gevangenisstraf omzetten in elektronisch toezicht. Aan die beslissing gaat een procedure vooraf, waarbij alle betrokken partijen (veroordeelde en zijn raadsman, de officier van justitie, de directeur van de gevangenis en de slachtoffers) gehoord worden. Of in dit geval de Belgische strafuitvoeringsrechter dit elektronisch toezicht daadwerkelijk opgelegd zou hebben, is echter ongewis. Reeds om die reden kan niet gesteld worden dat met de boven geformuleerde strafmaat van effectief een jaar gevangenisstraf met aftrek het gebod om niet zwaarder te straffen dan de rechter die de straf oorspronkelijk heeft opgelegd, is geschonden."