ECLI:NL:HR:2016:1516

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
16/01344
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Formele rechtskracht van besluit tot intrekking Nederlanderschap in het kader van cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de intrekking van het Nederlanderschap. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 10 december 2015. De rechtbank had in die beschikking geoordeeld over de formele rechtskracht van het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap van de verzoeker, die woonachtig is in [woonplaats]. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank en constateert dat de verzoeker onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op het standpunt van de Procureur-Generaal, die heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep op grond van artikel 80a van de Rijkswet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoeker als niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft derhalve besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

8 juli 2016
Eerste Kamer
16/01344
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
t e g e n
STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als verzoeker en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/09/491793 / HA RK 15-277 van de rechtbank Den Haag van 10 december 2015.
De beschikking van de rechtbank is aan deze de beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest en het aanvullend rekest zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van verzoeker heeft bij brief van 25 mei 2016 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
8 juli 2016.