ECLI:NL:HR:2016:1418

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
15/05048
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van erfgenamen tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake informatiebeschikkingen belastingjaar 2001-2009

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [A] tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft informatiebeschikkingen die zijn gegeven ten aanzien van de erflater voor de jaren 2001 tot en met 2009. De erfgenamen hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die eerder besliste over de informatiebeschikkingen. De Gerechtshof heeft op 16 september 2015 uitspraak gedaan in deze zaak, met de nummers BK-14/01681 en BK-14/01682.

De erfgenamen hebben in cassatie twee middelen voorgesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, en is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2016.

Uitspraak

8 juli 2016
Nr. 15/05048
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de erfgenamen van [A], gewoond hebbende te
[Z](hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 16 september 2015, nrs. BK‑14/01681 en BK-14/01682, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 13/9346 en SGR 13/9347) betreffende de ten aanzien van erflater voor de jaren 2001 tot en met 2009 gegeven informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR.

1.Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2016.