Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
24 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de ontvankelijkheid van de cassatiedagvaarding van de eiseres, die tegen de verweerder was ingesteld, ter discussie stond. De verweerder had in een eerder stadium de schuldsaneringsregeling aangevraagd, waardoor de bewindvoerder van de verweerder betrokken moest worden in de procedure. De eiseres had de cassatiedagvaarding echter niet aan de bewindvoerder, maar aan de verweerder zelf betekend. De verweerder stelde dat de eiseres niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat de dagvaarding niet correct was betekend, en dat de eiseres op de hoogte was van de schuldsaneringsregeling.
De Hoge Raad oordeelde dat de eiseres de mogelijkheid had om de bewindvoerder in het geding op te roepen, en dat de dagvaarding nietig was, maar dat dit niet automatisch leidde tot niet-ontvankelijkheid van de eiseres. De Hoge Raad verwees de zaak naar de rol van 8 juli 2016, zodat de eiseres in de gelegenheid werd gesteld om de bewindvoerder op te roepen. De uitspraak benadrukt het belang van correcte betekening in procedures waarbij een schuldsaneringsregeling van toepassing is, en de rol van de bewindvoerder in dergelijke gevallen.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het duidelijk maakt dat in cassatieprocedures de bewindvoerder betrokken moet worden wanneer een partij onder schuldsaneringsregeling valt. Dit heeft implicaties voor de wijze waarop dagvaardingen moeten worden betekend en hoe partijen zich in cassatie moeten voorbereiden.