ECLI:NL:HR:2009:BJ3043
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- C.A. Streefkerk
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatiedagvaarding op naam overledene in plaats van erfgenamen; evidente vergissing leidt niet tot niet-ontvankelijkheid
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door [eiseres] tegen [verweerder], die inmiddels is overleden. De Hoge Raad behandelt de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, dat is ingesteld tegen de overledene in plaats van tegen diens erfgenamen. De zaak heeft zijn oorsprong in een vordering van [verweerder] tegen [eiseres] wegens toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad, waarbij de rechtbank 's-Hertogenbosch in 1997 een verstekvonnis heeft gewezen. Dit vonnis is later in oppositie gedeeltelijk vernietigd en het gerechtshof heeft in 2007 een eindarrest gewezen waarin [eiseres] werd veroordeeld tot schadevergoeding.
De Hoge Raad oordeelt dat de cassatiedagvaarding, die aan de overledene is gericht, in overeenstemming is met de wettelijke vereisten, omdat deze is betekend aan het kantoor van de procureur waar de overledene laatstelijk woonplaats had gekozen. De Hoge Raad concludeert dat er sprake is van een evidente vergissing, aangezien [eiseres] op de hoogte was van het overlijden van [verweerder]. De Hoge Raad komt in dit arrest terug op een eerder oordeel uit 2004, waarin werd geoordeeld dat een dergelijke vergissing zou leiden tot niet-ontvankelijkheid. De Hoge Raad stelt vast dat de vergissing in dit geval niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres].
De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere behandeling, waarbij het parket de gelegenheid krijgt om nader te concluderen. Dit arrest is gewezen door de vice-president en een aantal raadsheren van de Hoge Raad en is openbaar uitgesproken op 6 november 2009.