Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
21 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 28 januari 2015 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1971. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk voorhanden hebben van professioneel en illegaal vuurwerk. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat E.J.M.J. Damen uit Arnhem. In de schriftuur die aan het arrest is gehecht, werd een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening was dat het cassatieberoep niet gegrond was.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig was, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de argumenten van de verdachte niet voldoende vond om het beroep te honoreren.
Op 21 juni 2016 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier L. Nuy. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.