ECLI:NL:HR:2016:1213

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
15/04485
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 21 augustus 2015, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De Rechtbank had zich eerder uitgesproken over de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1993 tot en met 1997, alsook over de aanslagen voor de jaren 2001 en 2002. Daarnaast betroffen de geschillen ook navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake verhogingen, boetes en heffingsrente.

Belanghebbende heeft in cassatie vijf middelen voorgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze middelen niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad stelde vast dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de voorgestelde middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, maar dit had geen invloed op de beslissing van de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de toepassing van artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uitspraak

17 juni 2016
Nr. 15/04485
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 21 augustus 2015, nrs. 14/00398 tot en met 14/00420, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. AWB 12/7167 tot en met AWB 12/7173, AWB 12/7175 tot en met AWB 12/7184, AWB 12/7186 tot en met AWB 12/7189, AWB 12/7191 en AWB 12/7192) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 1993 tot en met 1997 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de voor de jaren 2001 en 2002 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over de jaren 1994 tot en met 1997 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij vijf middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.