ECLI:NL:HR:2016:1209

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
15/03690
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch inzake boetebeschikkingen voor belastingjaren 2000-2006

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft een beroep in cassatie van de belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 2 juli 2015, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraken boetebeschikkingen opgelegd aan de belanghebbende voor de belastingjaren 2000 tot en met 2003, 2005 en 2006.

De belanghebbende heeft in cassatie twee middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend. De belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de voorgestelde middelen niet leidden tot rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.

Uitspraak

17 juni 2016
Nr. 15/03690
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 2 juli 2015, nrs. 14/00894 tot en met 14/00899, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. AWB 13/2673 tot en met 13/2676, 13/2678 en 13/2679) betreffende de aan belanghebbende ter zake van de jaren 2000 tot en met 2003, 2005 en 2006 opgelegde boetebeschikkingen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.