Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
14 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1990, heeft via zijn advocaat R.J. Baumgardt een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 14 juni 2016 geoordeeld dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De zaak betreft ook een verschoonbare termijnoverschrijding die is ontstaan door een onjuiste mededeling van de uitspraakdatum door de griffie van het Hof aan de raadsvrouwe. De Hoge Raad heeft in deze context de vraag behandeld of het e-mailbericht dat naar de verkeerde instantie was verzonden, kan worden aangemerkt als een stelbrief. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.