Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
26 januari 2016.
Hoge Raad
Op 26 januari 2016 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, geboren in 1977, had een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd gekregen voor onder andere diefstal en vernieling. De aanvraag tot herziening was ingediend door mr. S. Spans, advocaat te Utrecht, en was gericht tegen een arrest van het Gerechtshof van 29 juli 2010, dat de eerdere uitspraak van de Rechtbank Utrecht had vernietigd.
De Hoge Raad beoordeelde de aanvraag tot herziening aan de hand van de relevante wetgeving, met name artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel stelt dat een aanvraag tot herziening slechts kan worden gedaan op basis van nieuwe, door bescheiden gestaafde gegevens die niet bekend waren tijdens de eerdere zitting. De Hoge Raad oordeelde dat de gronden voor herziening die in deze aanvraag werden aangevoerd, niet voldoende waren om de aanvraag ontvankelijk te verklaren. Bovendien werd opgemerkt dat eerdere arresten van de Hoge Raad, die op soortgelijke gronden waren ingediend, als ongenoegzaam waren beoordeeld.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk, wat betekent dat de aanvrager niet in zijn verzoek werd ontvangen. Dit arrest werd uitgesproken door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan een aanvraag tot herziening worden gesteld en de noodzaak voor nieuwe, relevante informatie die niet eerder aan de rechter is gepresenteerd.