ECLI:NL:HR:2016:1017

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
15/02123
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toereikendheid van de motivering van de rechtbank bij inbeslagname van stukken in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant. De klaagster, geboren in 1964, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van verschillende stukken in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen en andere strafbare feiten. De Rechtbank had geoordeeld dat de in beslag genomen stukken, met uitzondering van de geboorteaktes, als 'voorwerp van het strafbare feit' konden worden aangemerkt. De klaagster stelde dat de motivering van de Rechtbank ontoereikend was, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet tot cassatie leidde, omdat in een samenhangende zaak het beroep van de klaagster reeds was verworpen. De Hoge Raad bevestigde dat de verdenkingen tegen de klaagster zich ook uitstrekten tot de inbeslagname en dat er 'zeer uitzonderlijke omstandigheden' waren die het belang van de waarheidsvinding boven het verschoningsrecht stelden. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de klaagster, waarbij de motivering van de Rechtbank als ontoereikend werd gekwalificeerd, maar niet leidde tot vernietiging van de beschikking.

Uitspraak

31 mei 2016
Strafkamer
nr. S 15/02123 Bv
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 24 april 2015, nummer RK 14/754, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel bevat onder meer de klacht dat de Rechtbank ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de inbeslaggenomen stukken, behoudens de geboorteaktes, worden aangemerkt als brieven en geschriften die "voorwerp uitmaken van het strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend".
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Op 24 mei 2013 is tijdens een doorzoeking op het kantoor van [A] B.V. te Eindhoven een groot aantal stukken in beslag genomen in het kader van het onderzoek Rykiel, een grootschalig opsporingsonderzoek dat zich richt op verdenking van witwassen, valsheid in geschrifte, overtreding van de Wet op de Kansspelen en deelname aan een criminele organisatie. Onder de in beslag genomen stukken bevinden zich ook geschriften die betrekking hebben op werkzaamheden van klaagster in haar hoedanigheid als advocate, werkzaam bij [B] NV te Alkmaar.
(...)
De rechtbank onderschrijft niet het standpunt van klaagster dat de beslissing van de rechter-commissaris innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk is. Gezien de hierboven in de inleiding geciteerde passage uit de beslissing is die beslissing eenduidig: de genoemde geschriften zijn corpora et instrumenta delicti. De constatering van de rechter-commissaris dat zij niet twijfelt aan het standpunt van de advocaten, slaat naar de rechtbank aanneemt op de verklaring van de advocaten dat zij geen toestemming voor inbeslagname zouden hebben gegeven als hen dat vooraf was gevraagd.
Ten aanzien van de in beslag genomen geschriften stelt de rechtbank voorop dat zij zelf uit de aard der zaak geen kennis heeft kunnen nemen van deze geschriften. De rechtbank baseert haar oordeel op de in de beslissing van de rechter-commissaris genoemde korte aanduiding van de stukken, op de nadere omschrijving die klaagster daarvan heeft gegeven in haar klaagschrift en op het dossier in de strafzaak tegen klaagster.
Ten aanzien van de in beslag genomen brief ('comfort letter') van de Kansspelautoriteit d.d. 22 januari 2013 heeft klaagster al in haar klaagschrift aangegeven dat deze kan worden verstrekt aan het openbaar ministerie. De rechtbank neemt dan ook aan dat het beklag geen betrekking heeft op deze brief.
Ten aanzien van de in beslag genomen aktes van geboorte en uittreksels van het geboorteregister (hierna kortweg: de geboorteaktes) heeft klaagster aangegeven dat dit de kinderen betreft van [betrokkene 1] , een van de verdachten in het onderzoek Rykiel. Met klaagster ziet de rechtbank niet in dat inbeslagneming hiervan enig strafvorderlijk belang dient.
Klaagster heeft aangevoerd dat e-mails, gespreksnotities en brieven geen corpora of instrumenta delicti kunnen zijn. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Er ligt een concrete verdenking van onder meer witwassen en valsheid in geschrifte jegens een cliënt van klaagster. Genoemde geschriften kunnen naar het oordeel van de rechtbank hebben bijgedragen aan deze strafbare feiten, bijvoorbeeld omdat daarin constructies ter verhulling van de criminele herkomst van gelden worden besproken en adviezen dienaangaande worden gegeven. Deze geschriften kunnen, voor zover ze zelf geen voorwerp van het strafbare feit uitmaken, dienen tot het begaan ervan.
Ook kunnen ze als zodanig bijdragen aan het wederrechtelijk verkrijgen van voordeel.
Het strafvorderlijk belang van de inbeslagneming is gelegen in het vaststellen van de feitelijke vermogenspositie van verdachten en het traceren van de geldstromen, zowel in het kader van het opsporingsonderzoek als in het kader van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank is niet gebleken dat op een minder ingrijpende wijze dit strafvorderlijk belang kan worden gediend dan door inbreuk te maken op het verschoningsrecht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat voor zover de geschriften betrekking hebben op vastgoedtransacties de in beslag genomen geschriften geen formele aktes zijn die in openbare registers geraadpleegd kunnen worden.
Op grond van de voorgaande overwegingen merkt de rechtbank de in geding zijnde brieven en geschriften - met uitzondering van de in beslag genomen geboorte-aktes - aan als brieven en geschriften die voorwerp uitmaken van het strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend en die kunnen dienen om het wederrechtelijk voordeel aan te tonen dat is verkregen door degenen tegen wie het onderzoek zich richt.
Ten aanzien van de geboorte-aktes concludeert de rechtbank dat deze niet zijn aan te merken als voorwerpen als bedoeld in artikel 98, tweede lid, Sv. Het strafvorderlijk belang verzet zich niet tegen teruggave aan beslagene. Deze conclusie kan echter niet leiden tot gegrondverklaring van het beklag op dit onderdeel. De geboorte-aktes zijn in beslag genomen onder [A] B.V. Laatstgenoemde is als beslagene de rechthebbende van de aktes. Beslagene heeft echter zelf geen klaagschrift ingediend. In dat geval dient het beklag van klaagster - ondanks het feit dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave aan beslagene - ongegrond te worden verklaard (zie Hoge Raad 31 januari 2012, LJN BS7974).
Ten aanzien van de overige in beslag genomen brieven en geschriften zal de rechtbank het beklag eveneens ongegrond verklaren."
2.3.
De vraag of een in beslag te nemen of in beslag genomen stuk 'voorwerp van het strafbare feit uitmaakt' of 'tot het begaan daarvan heeft gediend' laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar is in het bijzonder afhankelijk van de aard van het in beslag te nemen of in beslag genomen stuk en de aard van het delict dat zou zijn begaan door de (rechts)persoon jegens wie de verdenking is gericht, alsmede de feitelijke gedragingen die hem in dat verband worden verweten. (Vgl. HR 5 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:8.) Gezien de aard van het verschoningsrecht zal de beklagrechter bij de beoordeling daarvan de nodige behoedzaamheid in acht moeten nemen. In ieder geval moeten de door de hem vastgestelde feiten en omstandigheden zijn oordeel dat het in beslag genomen stuk 'voorwerp van het strafbare feit uitmaakt' of 'tot het begaan daarvan heeft gediend', kunnen dragen.
2.4.
Gelet op het voorgaande is het oordeel van de Rechtbank dat de inbeslaggenomen stukken voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden op de volgende gronden. In de heden uitgesproken beschikking met nummer 15/02125 (ECLI:NL:HR:2016:1006) heeft de Hoge Raad het eveneens door de klaagster ingestelde beroep in cassatie verworpen in een met deze zaak samenhangende beklagzaak. Het beroep in de zaak met nummer 15/02125 richt zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat sprake is van "zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht". Hierbij heeft de Rechtbank in aanmerking genomen dat de verdenking jegens de klaagster "ernstige strafbare feiten" betreft, waaronder de deelname aan een criminele organisatie. De verdenkingen in verband waarmee de onderhavige inbeslagneming plaatsvond, strekken zich blijkens de desbetreffende beschikking van de Rechtbank inmiddels ook uit tot de klaagster. Mede gelet op hetgeen in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6.21 is opgemerkt over de overeenkomsten tussen de beklagzaken betekent dit dat, nu de Hoge Raad het oordeel dat sprake is van "zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht" in stand laat, de klaagster geen rechtens te respecteren belang heeft bij vernietiging van de bestreden beschikking en terug- of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 mei 2016.