Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
31 mei 2016.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklag tegen beslag onder een advocaat, waarbij de Hoge Raad op 31 mei 2016 uitspraak doet. De klaagster, geboren in 1964, heeft een klaagschrift ingediend tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 24 april 2015. Het klaagschrift betreft een verzoek op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De advocaat van de klaagster, R.J. Baumgardt, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan de beschikking is gehecht.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman schriftelijk heeft gereageerd. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. De beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.