Uitspraak
[klager 2].
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
5 januari 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 januari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de vraag of in beslag genomen stukken geheimhouderstukken zijn en of deze stukken kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding in een strafzaak die verband houdt met witwassen. De Rechtbank had eerder geoordeeld dat de in beslag genomen stukken geen geheimhouderstukken betroffen en dat deze stukken konden bijdragen aan de waarheidsvinding. De klagers, die in cassatie gingen, stelden dat de Rechtbank haar oordeel onvoldoende had gemotiveerd.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet voldoende inzicht had gegeven in haar gedachtegang en dat het oordeel dat de in beslag genomen stukken geen geheimhouderstukken zijn, onvoldoende was onderbouwd. De Hoge Raad benadrukte dat de vraag of een stuk voorwerp van het strafbare feit uitmaakt of tot het begaan daarvan heeft gediend, afhankelijk is van de aard van het stuk en het delict. De Hoge Raad concludeerde dat de Rechtbank niet had aangetoond dat de in beslag genomen stukken daadwerkelijk voorwerp uitmaakten van de verdenkingen van witwassen.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking en wees de zaak terug naar de Rechtbank Rotterdam voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de Rechtbank bij beslissingen over beslag op stukken die mogelijk geheimhouderstukken zijn.