ECLI:NL:HR:2016:1010

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
15/02563
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing van arrest wegens verzuim in aanwezigheidsrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1974, was niet verschenen tijdens de behandeling in hoger beroep. De raadsman van de verdachte, mr. B.M. Beg, was niet gemachtigd op de voet van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en heeft tijdens de zitting een verzoek gedaan om aanhouding van de behandeling van de zaak, zodat hij alsnog een machtiging kon verkrijgen van zijn cliënt. Het hof heeft dit verzoek afgewezen en de zaak voortgezet, wat leidde tot een verstek tegen de niet verschenen verdachte.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof had verzuimd te beslissen op het verzoek van de raadsman tot aanhouding. Dit verzuim leidde tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en het arrest dat daarop volgde. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak voor de rechter om te beslissen op verzoeken van de raadsman, vooral wanneer deze niet gemachtigd is om de verdediging te voeren.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de rechten van verdachten in cassatieprocedures onderstreept en de verplichtingen van de rechterlijke macht om zorgvuldig om te gaan met verzoeken van raadsheren.

Uitspraak

31 mei 2016
Strafkamer
nr. S 15/02563
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 mei 2015, nummer 23/005480-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben P. Scholte en B.M. Beg, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het verzoek van de niet op de voet van art. 279 Sv gemachtigd raadsman tot aanhouding van de behandeling van de zaak ten behoeve van het alsnog verkrijgen van zo een machtiging.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte (...) is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam. In reactie op de vraag van de voorzitter of de raadsman door de verdachte uitdrukkelijk is gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen antwoordt hij - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik ben niet gemachtigd, maar ik ben benieuwd naar de betekening van de dagvaarding in hoger beroep.
(...)
Na onderbreking voor beraad in raadkamer en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter het volgende mede:
(...) De dagvaarding is rechtsgeldig betekend, terwijl de raadsman niet is gemachtigd.
De raadsman reageert - zakelijk weergegeven - als volgt:
Dan verzoek ik u het onderzoek te schorsen. Ik weet dat de verdachte niet op de hoogte was van deze zitting, daarom is zij er niet.
(...)
Het verzoek wordt, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:138), afgewezen.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De raadsman onderbreekt de voordracht van de advocaat-generaal en voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan:
Volgens mij mag ik ook nog een ander verzoek doen. Ik kan ook nu nog proberen telefonisch alsnog een machtiging te krijgen van mijn cliënte.
De voorzitter deelt de raadsman in reactie daarop mede dat hij daarmee nu te laat is.
(...)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten."
2.3.
Een raadsman die niet op de voet van art. 279 Sv is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte, kan geen van de bij de wet aan de raadsman toegekende rechten en bevoegdheden uitoefenen, behoudens het voeren van het woord ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte en het verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van een machtiging als hiervoor bedoeld. (Vgl. HR 23 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4727, NJ 2002/77.)
2.4.
Hetgeen de niet op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman van de verdachte blijkens het hiervoor weergegeven proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, kan bezwaarlijk anders worden begrepen dan als een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak ten behoeve van het alsnog verkrijgen van zo een machtiging. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing van het Hof in op dit verzoek. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest.
2.5
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak ten aanzien van de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 mei 2016.