In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 maart 2014, nr. 13/00731. Deze uitspraak volgde op een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Overijssel (nr. AWB 12/1164) betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2012, met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
Het College heeft in cassatie een aantal klachten ingediend. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend, maar dit geschrift werd door de Hoge Raad niet in behandeling genomen, omdat het na afloop van de gestelde termijn was ingediend. De Hoge Raad heeft vervolgens de klachten van het College beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd opgemerkt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2015. Van het College wordt een griffierecht geheven van € 493.