Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 12 december 2014, nr. 14/04021, ECLI:NL:HR:2014:3589.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die het arrest van 12 december 2014 (nr. 14/04021, ECLI:NL:HR:2014:3589) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzoek niet ontvankelijk is, omdat het niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad oordeelt dat het ingediende verzoek geen feiten of omstandigheden bevat die tot herziening van het eerdere arrest kunnen leiden. Hierdoor rechtvaardigt het verzoek geen behandeling in cassatie. De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk te verklaren. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2015.