Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
3 maart 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, gedateerd 1 november 2013, met nummer 22/002238-13. De verdachte, geboren in 1987, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. C.C. Polat, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal, G. Knigge, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De raadsman heeft hierop schriftelijk gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft op 3 maart 2015 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg aanwezig was. De zaak betreft een belangrijk precedent in het strafrecht, waarbij de Hoge Raad bevestigt dat niet alle cassatiemiddelen leiden tot een heroverweging van de zaak, vooral wanneer deze niet bijdragen aan de ontwikkeling van het recht.