In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Gevi International B.V. en Gevi Gorssel B.V. De zaak betreft een geschil over faillissementsrecht en vorderingsrecht in een rekening-courantverhouding. Gevi International, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.B.A. Alkema, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 16 september 2014 is gewezen. Dit arrest volgde op een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2014. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken in zijn beoordeling.
De kern van het geschil draait om de vraag of er summierlijk blijkt van vorderingsrecht en of de uitkering en boeking in de rekening-courantverhouding correct zijn uitgevoerd. Gevi Gorssel, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk, heeft verzocht het cassatieberoep te verwerpen. De Advocaat-Generaal L. Timmerman heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, met toepassing van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO).
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 RO, dat bepaalt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van Gevi International dan ook verworpen, waarmee het arrest van het gerechtshof in stand blijft.