ECLI:NL:HR:2015:269

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
14/06078
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem inzake mensenhandel en andere strafbare feiten

Op 10 februari 2015 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1964, was eerder veroordeeld voor mensenhandel, het helpen van een ander bij het verkrijgen van verblijf in Nederland en deelname aan een criminele organisatie. Het Gerechtshof had de aanvrager in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij M. Singh.

De aanvraag tot herziening was ingediend door mr. E. Oversier, advocaat te Hoofddorp, maar werd door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag onvoldoende was gemotiveerd en niet voldeed aan de eisen die zijn gesteld in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad benadrukte dat een herzieningsaanvraag moet zijn onderbouwd met nieuwe, relevante informatie die niet eerder aan de rechter bekend was, en dat deze informatie moet aantonen dat het onderzoek tot een andere uitkomst had kunnen leiden.

De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten voor een herziening en verklaarde deze derhalve niet-ontvankelijk. Dit arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.

Uitspraak

10 februari 2015
Strafkamer
nr. 14/06078 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 29 juni 2011, nummer 24/001258-08, ingediend door mr. E. Oversier, advocaat te Hoofddorp, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 april 2008 - de aanvrager ter zake van 1. "mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", 2. "een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen" en 5. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is de vordering van de benadeelde partij M. Singh toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook heeft het Hof de onttrekking aan het verkeer bevolen onderscheidenlijk de teruggave gelast van de voorwerpen genoemd in het arrest.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
Naar luid van art. 460, tweede lid, Sv dient de aanvraag de gronden te vermelden waarop deze berust. De aanvraag zal dus naar behoren gemotiveerd dienen te zijn. Dat vindt bevestiging in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot het huidige art. 460 Sv heeft geleid (Kamerstukken II 2008−2009, 32 045, nr. 3, p. 32).
3.3.
Hieruit - bezien in samenhang met de omstandigheid dat ingevolge art. 460 Sv de indiening van herzieningsaanvragen is voorbehouden aan rechtsgeleerde raadslieden en de procureur-generaal bij de Hoge Raad - volgt dat uitsluitend een herzieningsaanvraag welke aan deze motiveringseis voldoet, in behandeling kan worden genomen. Een aanvraag die daaraan niet beantwoordt, is niet een aanvraag als in de wet bedoeld en moet daarom buiten behandeling blijven.
3.4.
Dat betekent dat ingeval een op art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv steunende aanvraag een beroep doet op een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling,
(a) de aanvraag een nauwkeurige omschrijving dient te behelzen van bedoeld gegeven (hierna: het novum), dus zonder daartoe slechts te verwijzen naar eventuele bijgevoegde bescheiden;
(b) de aanvraag de redenen moet vermelden waarom het novum tot één van de genoemde beslissingen zou hebben kunnen leiden;
(c) de aanvraag, indien deze ertoe strekt de bewijsvoering aan te tasten, met voldoende precisie dient uiteen te zetten (i) waarom welk onderdeel van de bij de aanvraag gevoegde bescheiden leidt tot ernstige twijfel aan de juistheid van een nauwkeurig aangeduid gedeelte van de bewijsvoering, en (ii) waarom dat leidt tot het ernstige vermoeden dat het onderzoek van de zaak destijds zou hebben geleid tot een vrijspraak.
Slechts indien de aanvraag aan deze eisen voldoet, is de Hoge Raad in staat de gegrondheid ervan adequaat te beoordelen. Indien de aanvraag aan die eisen niet voldoet, kan zij op grond van een tekortschietende motivering niet gelden als een aanvraag in de zin der wet en moet zij daarom buiten behandeling blijven.
3.5.
De aanvraag voldoet niet aan de hiervoor onder 3.4 bedoelde eisen. De aanvraag dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 februari 2015.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.