Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd en kantoorhoudende te Alkmaar,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
18 december 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende bestuurdersaansprakelijkheid. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.E. Bruning, heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 juni 2014. De curator, mr. A.M.H.J.L. Claus, heeft het beroep bestreden met de conclusie tot verwerping. De zaak betreft de toepassing van artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek, dat gaat over de aansprakelijkheid van bestuurders in geval van faillissement. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraken van de lagere rechters heeft bekrachtigd.
De Hoge Raad heeft de eiser ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 4.191,34. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van bestuurdersaansprakelijkheid in faillissementen verduidelijkt en de grenzen van bewijsaanbiedingen in cassatieprocedures aangeeft.