In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een belastingaangifte voor personenauto's en motorrijwielen, waarbij belanghebbende in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. De Rechtbank had in haar uitspraak, genummerd AWB LEE 12/1726, het door belanghebbende voldane bedrag aan belasting beoordeeld.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof beroep in cassatie ingesteld en daarbij verschillende middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzingen naar eerdere uitspraken, waarbij werd gesteld dat de middelen geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling nopen tot nadere motivering.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in overweging genomen en geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.