ECLI:NL:HR:2015:3166

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
14/03037
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel Hoge Raad over redelijke termijn en strafvermindering in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren en zes maanden voor afpersing, poging tot doodslag, en andere strafbare feiten. De Hoge Raad heeft de klacht van de verdachte over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de redelijke termijn was overschreden, het Hof niet verplicht was om de straf te verminderen met het percentage dat de Hoge Raad zelf zou hebben toegepast. Het Hof had de gevangenisstraf met drie maanden verminderd, wat de Hoge Raad niet onbegrijpelijk achtte, gezien de voortvarende behandeling van de zaak na terugverwijzing.

Daarnaast werd een klacht over het ontbreken van een beslissing over inbeslaggenomen voorwerpen behandeld. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht niet tot cassatie kon leiden, omdat de verdachte de mogelijkheid had om zich schriftelijk te beklagen over het uitblijven van een beslissing. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar negen jaren en vijf maanden. De overige klachten werden verworpen, en de uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

27 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/03037
CB/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 juni 2014, nummer 23/005544-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat - gelet op de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase voor terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - kan worden volstaan met een vermindering van de op te leggen straf met drie maanden.
2.2.1.
Het procesverloop in deze zaak is - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2 tot en met 4.
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2014 heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt - voor zover hier van belang - onder het opschrift "Schending redelijke termijn" het volgende in:
"In de cassatiefase van deze zaak is sprake geweest van een overschrijding van de redelijke termijn. Het arrest van uw Hof dateert van 3 januari 2012. Op diezelfde datum is beroep in cassatie ingesteld. Het arrest van de Hoge Raad is gewezen op 3 december 2013, derhalve 23 maanden na het instellen van cassatieberoep.
Gelet op het feit dat cliënt zich nog altijd in voorlopige hechtenis bevindt, is de redelijke termijn daardoor met 7 maanden overschreden, gelet op hetgeen de Hoge Raad bepaalde in het arrest HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.
Gelet op datzelfde arrest dient de straf daarom 10% gematigd te worden. Hoeveel dat concreet zou moeten zijn, komt bij de strafoplegging aan de orde."
2.2.3.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1. afpersing, 2. poging tot doodslag, 4. handelen in strijd met art. 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en 7. poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren en zes maanden en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"Tot slot heeft het hof geconstateerd dat na het instellen van het cassatieberoep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, nu deze termijn een aanvang nam op 3 januari 2012, de datum waarop de verdachte beroep in cassatie heeft ingesteld, het arrest van de Hoge Raad is gewezen op 3 december 2013 en het hof arrest zal wijzen op 2 juni 2014. In dit geval is sprake van overschrijding van de redelijke termijn die aanleiding geeft tot strafvermindering. Daar waar het hof zonder overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren en 9 maanden zou hebben opgelegd, zal het hof nu een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 9 jaren en 6 maanden."
2.3.
Indien de Hoge Raad een klacht inzake de overschrijding van de redelijke termijn onbesproken heeft gelaten op de grond dat de bestreden uitspraak (gedeeltelijk) wordt vernietigd en de zaak wordt teruggewezen, is de rechter na terugwijzing niet gehouden de overschrijding van de redelijke termijn te compenseren door de op te leggen straf te verminderen met het percentage waarmee de Hoge Raad als feitenrechter de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf zou hebben verminderd. Het rechtsgevolg dat het Hof aan de overschrijding van de redelijke termijn heeft verbonden kan slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Bij het bepalen van het rechtsgevolg dat aan de overschrijding van de redelijke termijn moet worden verbonden, kan het Hof rekening houden met een voortvarende behandeling van de zaak na terug- of verwijzing (vgl. HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5819, NJ 2011/199).
2.4.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat in de hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging van het Hof als diens vaststelling ligt besloten dat de redelijke termijn in de eerdere cassatiefase met zeven maanden is overschreden alsmede dat het Hof, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad, binnen zes maanden na het arrest van de Hoge Raad, uitspraak heeft gedaan, is het oordeel van het Hof dat de overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot een vermindering van de gevangenisstraf met drie maanden niet onbegrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de overschrijding in de eerdere cassatiefase heeft plaatsgevonden en dat de Hoge Raad tot een andere strafvermindering zou zijn overgegaan indien de Hoge Raad de zaak zelf zou hebben afgedaan, leidt niet tot een ander oordeel (vgl. HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4837, NJ 2013/33).
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 353, eerste lid, Sv geen beslissing heeft genomen ten aanzien van inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerpen.
3.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 december 2013 het eerste arrest van het Hof vernietigd onder meer wat betreft de strafoplegging. Daarmee zijn tevens de beslissingen ten aanzien van het beslag vernietigd (vgl. HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430, NJ 2014/42). De bestreden uitspraak houdt echter in strijd met art. 353, eerste lid, Sv - met uitzondering van de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van een aantal pillen - geen beslissing in ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen.
Het middel is evenwel tevergeefs voorgesteld, in aanmerking genomen dat de verdachte binnen de in art. 552a, derde lid, Sv gestelde termijn zich op de voet van art. 552a, eerste lid, Sv schriftelijk kan beklagen bij het Hof over het uitblijven van een last tot teruggave van inbeslaggenomen en niet reeds teruggegeven voorwerpen (vgl. HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/421, rov. 2.2.3 en 2.4.2 met betrekking tot een verzuim als het onderhavige).

4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van negen jaren en zes maanden.

5.Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze negen jaren en vijf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 oktober 2015.