Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
5.Slotsom
6.Beslissing
27 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren en zes maanden voor afpersing, poging tot doodslag, en andere strafbare feiten. De Hoge Raad heeft de klacht van de verdachte over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de redelijke termijn was overschreden, het Hof niet verplicht was om de straf te verminderen met het percentage dat de Hoge Raad zelf zou hebben toegepast. Het Hof had de gevangenisstraf met drie maanden verminderd, wat de Hoge Raad niet onbegrijpelijk achtte, gezien de voortvarende behandeling van de zaak na terugverwijzing.
Daarnaast werd een klacht over het ontbreken van een beslissing over inbeslaggenomen voorwerpen behandeld. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht niet tot cassatie kon leiden, omdat de verdachte de mogelijkheid had om zich schriftelijk te beklagen over het uitblijven van een beslissing. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar negen jaren en vijf maanden. De overige klachten werden verworpen, en de uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.