Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Slotsom
5.Beslissing
13 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1974, was betrokken bij een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven, waaronder het opzettelijk vervalsen van betaalpassen en diefstal door middel van een valse sleutel. Het Hof had eerder beslist tot onttrekking aan het verkeer van bepaalde inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een kaartlezer en randapparatuur, op basis van de stelling dat het ongecontroleerde bezit van deze goederen in strijd was met het algemeen belang. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom deze voorwerpen als een gezamenlijkheid moesten worden opgevat en dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd was met het algemeen belang. Hierdoor vernietigde de Hoge Raad de beslissing van het Hof met betrekking tot de onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen.
Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van dertig maanden naar negenentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige en bevestigt de beslissing tot vermindering van de straf, maar vernietigt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door lagere rechters bij beslissingen die ingrijpen in de rechten van verdachten.