Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
13 oktober 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 6 oktober 2014 is gewezen. Het hof had in deze strafzaak, genummerd 21/001138-14, een uitspraak gedaan die de verdachte niet beviel. De verdachte heeft zich laten bijstaan door mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze middelen zijn aan het arrest gehecht en maken daar deel van uit. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat inhoudt dat hij van mening is dat de cassatiegronden niet voldoende zijn om het arrest van het hof te vernietigen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet verder in behandeling neemt en het beroep verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 13 oktober 2015 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan. De waarnemend griffier E. Schnetz was aanwezig bij de uitspraak, die openbaar is gedaan.