In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de sectorindeling van een uitzendbureau dat personeel ter beschikking stelt aan de gemeente [Q]. De belanghebbende, een uitzendbureau, was aanvankelijk ingedeeld in sector 45, Zakelijke Dienstverlening III, maar heeft betoogd dat een indeling in sector 66, Overheid, overige instellingen, meer passend zou zijn. De Inspecteur heeft echter besloten om het uitzendbureau in te delen in sector 52, Uitzendbedrijven, risicopremiegroep 09.
Het Gerechtshof heeft geoordeeld dat de belanghebbende, gezien de aard van haar werkzaamheden en de functie die zij vervult, onder de aansluitingsregeling van artikel 5.4, lid 1, van de Regeling Wfsv, in sector 64, Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen, zou moeten worden ingedeeld. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat voor de sectorindeling van uitzendbureaus niet de aard van de werkzaamheden, maar de aard van de met de werknemers gesloten arbeidsovereenkomsten bepalend is. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gevolgd.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman en vier andere raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2015.