ECLI:NL:HR:2015:2891

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
14/04077
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vermakelijkheidsretributie en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vermakelijkheidsretributie die door [X] B.V. aan de gemeente Amsterdam is voldaan voor de kwartalen van 1 januari 2005 tot en met 30 september 2009. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op zijn beurt weer was gebaseerd op eerdere arresten van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Gerechtshof bevestigd, waarbij het Hof de voldoening op aangifte voor de eerste tranche (tot en met 31 maart 2007) heeft bevestigd en de voldoening voor de tweede tranche (tot en met 30 september 2009) heeft vernietigd.

Belanghebbende heeft in cassatie een verzoek ingediend voor een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat, gezien de ingewikkeldheid van de zaak, de procedure binnen een redelijke termijn is behandeld. Het middel dat door belanghebbende is ingediend, kon niet leiden tot cassatie, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast is het incidentele beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam niet ontvankelijk verklaard, omdat het principale beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van het Hof leidde. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Uitspraak

2 oktober 2015
nr. 14/04077
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 22 juli 2014, nrs. BK-12/00547, 13/00244, 13/01673 tot en met 13/01681 en 14/00027 tot en met 14/00034, betreffende de door belanghebbende voor de kwartalen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 september 2009 voldane bedragen aan vermakelijkheidsretributie aan de gemeente Amsterdam. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Het eerste geding in cassatie

De uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam zijn bij arresten van de Hoge Raad van 13 juli 2012, nr. 11/00162, ECLI:NL:HR:2012:BV0264, BNB 2013/2 en 15 februari 2013, nr. 12/01794, ECLI:NL:HR:2013:BZ1352, vernietigd met verwijzing naar het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaken met inachtneming van die arresten. Het Hof heeft de uitspraken van de Rechtbank te Amsterdam betreffende:
- de voldoening op aangifte voor de kwartalen in de periode 1 januari 2005 tot en met 31 maart 2007 (hierna: de eerste tranche) bevestigd; en
- de voldoening op aangifte voor de kwartalen in de periode 1 april 2007 tot en met 30 september 2009 (hierna: de tweede tranche) vernietigd.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend. Het College heeft tevens (voorwaardelijk) incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Zij heeft tevens haar zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
Het College heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.

3.Beoordeling van het principale beroep in cassatie

3.1.
Het middel klaagt terecht over het uitblijven van een beslissing op belanghebbendes verzoek om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2.
Tot cassatie kan dit evenwel niet leiden. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de onderhavige procedure gelet op de ingewikkeldheid van de zaak binnen een redelijke termijn is behandeld.
3.3.
Het middel kan voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel voor het overige niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het incidentele beroep

Aangezien het principale beroep niet tot vernietiging van ’s Hofs uitspraak leidt, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld. Gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt het incidentele beroep derhalve.

5.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2015.