Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 19 juni 2015, nr. 15/01377, ECLI:NL:HR:2015:1682.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende, die het arrest van 19 juni 2015 (nr. 15/01377, ECLI:NL:HR:2015:1682) wilde laten herzien. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest.
De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak werd gedaan door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren J. Wortel en M.E. van Hilten, en werd in het openbaar uitgesproken. De beslissing benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen voor herzieningsverzoeken en de noodzaak om aan de wettelijke vereisten te voldoen om in aanmerking te komen voor herziening.