Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.De bestreden uitspraak
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beslissing
29 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor het niet meewerken aan een ademonderzoek, wat in strijd is met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte had de verplichting om deel te nemen aan een alcoholslotprogramma (asp) opgelegd gekregen, wat leidde tot de vraag of er sprake was van dubbele vervolging. De raadsman van de verdachte stelde dat de strafvervolging in strijd was met het beginsel dat iemand niet twee keer voor hetzelfde feit kan worden vervolgd. De Hoge Raad verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de raadsman in de gelegenheid moest worden gesteld om zijn stelling te onderbouwen met bewijsstukken, zoals een gewaarmerkte kopie van het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De Hoge Raad besloot dat de raadsman binnen acht weken na de uitspraak de benodigde stukken moest indienen. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de mogelijkheid om in cassatie een beroep te doen op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in gevallen van dubbele vervolging.