Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"1. Mijn cliënt, [verdachte] (hierna: cliënt) is ten laste gelegd dat hij in strijd met de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 (hierna ook: Lpw) zijn zoon [betrokkene 1] niet heeft ingeschreven op een school. Ik zal vandaag betogen dat deze verplichting niet op cliënt van toepassing is, omdat hij daarvan op grond van artikel 5(b) van diezelfde wet is vrijgesteld. Ik vraag dan ook primair om vrijspraak.
(...)
8. De levensovertuiging en levensstijl van de familie [van verdachte] wordt door henzelf omschreven als 'holistisch-pacifistisch en ecologisch bewust'. Holisme - ik spreek weer in hun woorden - houdt in essentie in dat alles onlosmakelijk met elkaar verbonden is. Hun holistische levenshouding uit zich in de manier waarop zij omgaan met elkaar, met de natuur, en met de dingen om hun heen. Elke overtuiging is natuurlijk persoonlijk, maar in de rechtspraak is al diverse keren vastgesteld dat 'holisme' een fundamentele oriëntatie is, ontleend aan een welbepaalde levensbeschouwing. Een overtuiging die dus aanleiding kan geven tot vrijstelling van de Leerplichtwet. Ik merk nadrukkelijk op dat ook bij de leerplichtambtenaar geen twijfel bestond over de aard van de bezwaren van de familie [van verdachte] , en dat daarvan evenmin blijkt in het vonnis van de kantonrechter.
9. Het holisme van de familie [van verdachte] is niet een statische, vastomlijnde opvatting. Het gaat om de manier waarop je deel uitmaakt van de wereld, de mensen, dieren en natuur daarbinnen, en hoe je je daartoe verhoudt. Je mag wel zeggen dat het holisme wars is van dogmatiek. Vanuit die levensvisie, en een open houding ten opzichte van het schoolsysteem of schoolplicht als zodanig, zijn de ouders van [betrokkene 1] (toen hij bijna vier werd) zich gaan oriënteren op de scholen in de omgeving.
10. Dat was overzichtelijk, want in [plaats] zijn twee scholen, beide Christelijk. Eén van de scholen heeft een prominent protestants karakter, er wordt bijvoorbeeld dagelijks gebeden. Het was de familie [van verdachte] duidelijk dat deze school geheel niet strookte met hun levensovertuiging. De andere school is katholiek, maar deze school leek als een neutrale school te functioneren, en wordt bovendien bezocht door mensen van verschillende achtergronden. [betrokkene 2] en [verdachte] twijfelden of hun overtuiging en levenshouding niet zou botsen met de richting van de school. Ze stelden de school voor dat [betrokkene 1] eerst vrijblijvend een tijdje zou komen meedraaien. Maar volgens de school kon dat alleen als zij [betrokkene 1] eerst zouden inschrijven, om redenen van organisatorische en financiële aard.
11. Dus zo geschiedde. Zijn ouders wilden [betrokkene 1] en de school een eerlijke kans geven. Ze waren zich er echter niet van bewust dat ze daarmee hun recht op vrijstelling konden verspelen.
12. Maar al snel bleek de richting van de school ook in de dagelijks praktijk te botsen met wat de ouders [betrokkene 1] willen bijbrengen, en waar ze hem op grond van hun levensovertuiging aan willen blootstellen. Hun bezwaren werden met de dag groter en de verschillen uiteindelijk onoverbrugbaar. Na een paar maanden - [betrokkene 1] was nog geen 4 ½ - schreven ze hem weer uit; ze stelden de school en de leerplichtambtenaar schriftelijk in kennis van hun beslissing. Ze besloten [betrokkene 1] thuis te onderwijzen en daarnaast te blijven zorgen voor voldoende sociale interactie door hem aan diverse clubjes en activiteiten te laten deelnemen.
13. Samenvattend voldoet de familie [van verdachte] dus in alle opzichten aan de voorwaarden die artikel 8 lid 1 en artikel 5(b) Lpw stellen aan een wettelijke vrijstelling van de schoolplicht. Uit het dossier valt ook niet anders op te maken. Maar hun welwillendheid om ondanks hun bezwaren tegen de richting van de school, het [betrokkene 1] op die school te laten proberen (een houding die overigens nauw met hun levensovertuiging samenhangt), speelt ze nu parten. In feite worden ze voor die houding gestraft.
14. Deze toepassing van artikel 8 lid 2 Lpw leidt er dus toe dat een fundamentele oriëntatie die in de loop der tijd wordt gewijzigd of aangescherpt, niet gelijk aan andere overtuigingen wordt beschermd. Degene die zijn geloof wijzigt of aanscherpt - een recht dat hem op basis van de Grondwet en het EVRM toekomt - komt immers niet voor dezelfde privileges in aanmerking als degene voor wie die overtuiging statisch en onveranderlijk is. Ik zal nu uitleggen waarom dat in strijd is met het EVRM.
(...)
18. [De kantonrechter] heeft in haar vonnis uiteengezet dat de beperking van artikel 8 lid 2 niet in strijd is met artikel 9 EVRM en artikel 2 van het Eerste Protocol. Haar redenering is niet helemaal goed te volgen. Misschien komt dat, omdat zij gebruik heeft gemaakt van het vonnis van het gerechtshof Den Bosch van 26 april 2012, en dat vonnis grotendeels letterlijk heeft geciteerd. Maar de argumenten die in die zaak werden opgevoerd, zijn door cliënt in zijn zaak niet op die manier naar voren gebracht, en gaan bovendien voorbij aan zijn wezenlijke punt. Ik maak een paar korte opmerkingen over het vonnis van de kantonrechter.
19. Zoals gezegd toetst de kantonrechter op pagina 3 en verder, of artikel 8 lid 2 Lpw strijd oplevert met artikel 9 EVRM of met artikel 2 van het Eerste Protocol. Zij concludeert dat het artikel van de Leerplichtwet gerechtvaardigd is, omdat er tot op heden geen algemeen recht bestaat om van de schoolplicht te worden vrijgesteld. Dat kan zo zijn, maar zoals gezegd gaat het mij daar vandaag niet om.
20. Ten aanzien van artikel 14 bepaalt de kantonrechter voorts dat dit artikel het maken van ongerechtvaardigd onderscheid verbiedt bij de waarborging van de in het EVRM gegarandeerde basisrechten. Ik zal u straks uitleggen waarom deze interpretatie van artikel 14 te nauw is. Maar belangrijker is dat de kantonrechter vervolgens toetst of er sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid tussen jongeren uit hetzelfde gezin. Het gaat in deze zaak echter niet om jongeren, maar om ouders: het is tenslotte de vader die hier vandaag terecht staat. Ook dat licht ik straks toe. Nog afgezien van het feit dat ik meen dat de toets die de kantonrechter ten aanzien van artikels 14 en 9 EVRM, en artikel 2 van het Eerste Protocol toepast volstrekt onbegrijpelijk is, zijn haar overwegingen in dit verband dus ook irrelevant.
21. Tenslotte wordt artikel 1 van het Twaalfde Protocol door de kantonrechter uitsluitend beoordeeld ten aanzien van de vraag of de rechter inbreuk zou maken op het daar verwoorde gelijkheidsbeginsel, door zich van de geloofsovertuiging van ouders rekenschap te geven. Die vraag was helemaal niet aan de orde, en is dat hier ook nu niet.
22. Het gaat dus vandaag niet over de vraag of de schoolplicht of het vrijstellingenbeleid als zodanig strijd opleveren met artikel 9 of het Eerste Protocol bij het EVRM, al vinden [verdachte] en [betrokkene 2] dat dat wel zo is.
23. In Nederland is namelijk iets anders aan de hand: de Nederlandse wetgever heeft juist wèl de mogelijkheid gecreëerd voor ouders om op grond van hun overwegende bezwaren tegen de richting van scholen in de omgeving vrijgesteld te worden van die schoolplicht. De Staat heeft voor die ouders een voorziening getroffen. En dat is nu juist waar artikel 14 EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol om de hoek komen kijken. Want bij het toekennen van die voorziening, maakte de wetgever ongeoorloofd onderscheid tussen ouders die van aanvang af een duidelijke, onveranderlijke overtuiging hebben, en ouders die - eveneens op grond van hun overtuiging - overwegende bezwaren hebben tegen de richting van een school, maar bij wie die overtuiging zich later heeft gevormd of gewijzigd.
(...)
26. Het bestaan van een schoolplicht, de mogelijkheid van een vrijstelling daarop, de erkenning - of niet - van een recht op thuisonderwijs: het zijn allemaal uitwerkingen van het recht van het kind en de rechten van ouders die worden beschermd in artikel 2 van het Eerste Protocol. Dat betekent dat artikel 14 ook van toepassing is als het gaat om 'additional rights' in de sfeer van het recht op onderwijs en gewetensvrijheid. Daaronder valt ook het door de wetgever erkende (additionele) recht om van de schoolplicht te worden vrijgesteld. Overigens kan artikel 1 van het Twaalfde Protocol (anders dan artikel 14) wèl onafhankelijk van andere EVRM-artikelen worden ingeroepen. Dat artikel voorziet in de toepassing van het gelijkheidsbeginsel bij "the enjoyment of any right set forth by law".
27. Het klopt dus dat de Staat geen verplichting heeft om speciale rechten te creëren voor ouders die op grond van geloofsovertuiging niet aan de schoolplicht voldoen. Maar doet een Staat dat wél, dan moét hij bij de toekenning van dergelijke 'additional rights' het gelijkheidsbeginsel hanteren. De vraag is dan of de Staat onderscheid heeft gemaakt, en of er voor dat onderscheid een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestond.
28. Van een verschil in behandeling is volgens het EHRM sprake als: "applicants were treated less favourably than others in a relevantly similar situation, on account of a personal characteristic." Ik stelde al eerder vast dat door toepassing van artikel 8 lid 2 Lpw onderscheid zou worden gemaakt tussen ouders met overwegende bezwaren die hun kind niet eerder op een school inschreven, en ouders die dat wél hebben gedaan. Dat komt er in dus in feite op neer dat het ouders niet is toegestaan om hun overtuiging te wijzigen of tot andere opvattingen te komen, als zij van dat recht op vrijstelling gebruik willen maken (hoewel dat laatste nu juist een van de rechten is die nadrukkelijk worden beschermd door onder meer artikel 9 EVRM).
29. AG Vellinga merkte daar in 2012 over op:
'Kennelijk heeft de wetgever niet voorzien - of geen rekening willen houden met - de mogelijkheid dat (...) ouders een verdieping in hun geloof kunnen doormaken, waardoor op een later moment dan de aanvang van de leerplichtige leeftijd van het kind overwegende bedenkingen ontstaan tegen de richting van de school of de instelling waarop het kind geplaatst is.'
30. (...) [H]et voortschrijdend inzicht van de familie [van verdachte] ten aanzien van hun levensovertuiging is immers de factor die maakt dat zij niet, maar andere ouders zich wèl met succes op een vrijstelling van de Leerplichtwet kunnen beroepen.
31. Als daarvoor een objectieve of redelijke rechtvaardiging bestaat, hoeft een dergelijk onderscheid niet onrechtmatig te zijn. Maar daarvan is geen sprake. Het valt ook niet goed in te zien welk legitiem doel gediend zou worden met het maken van onderscheid tussen ouders zoals de familie [van verdachte] , die hun gedachten en overtuiging bijstellen, en ouders die al meteen tot inzicht kwamen dat hun levensovertuiging grond geeft voor vrijstelling van de Leerplichtwet. Niet valt in te zien waarom de ene groep met een fundamentele oriëntatie anders behandeld zou moeten worden dan de andere groep. In elk geval geven de rechten waarop het Eerste Protocol betrekking heeft - het recht van het kind op onderwijs en van de ouders op eerbiediging van hun levensovertuiging - daartoe geen aanleiding.
32. Nu er geen rechtvaardiging is voor het gemaakte onderscheid, is er sprake van een schending van het EVRM.
33. Ik verwees eerder al naar bestaande jurisprudentie van, onder meer, de Hoge Raad. In die jurisprudentie over artikel 8 lid 2 Lpw, is artikel 14 EVRM en het Twaalfde Protocol in het geheel niet in beschouwing genomen. Wel heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de eisen die in artikel 8 aan de vrijstelling worden gesteld, op zichzelf niet in strijd zijn met artikel 9 of met artikel 2 van het Eerste Protocol. Dat volgt ook uit de jurisprudentie van het EHRM en met die constatering ben ik mijn pleidooi begonnen. Maar de toets die tot nu toe in Nederlandse strafzaken is toegepast is de verkeerde, omdat daarin geen acht is geslagen op artikel 14 en het Twaalfde Protocol. Het is aan uw hof om te onderzoeken of het onderscheid tussen ouders die hun overtuiging op een verschillende manier beleven en ontwikkelen, gerechtvaardigd is.
34. Dat kan naar mijn overtuiging enkel tot de conclusie leiden dat artikel 8 lid 2 in casu buiten beschouwing moet blijven. De fundamentele oriëntatie van de familie [van verdachte] , gewijzigd of niet, verdient een gelijke bescherming en gelijke behandeling als die van andere ouders met overwegende bezwaren. Nu hij aan de overige vereisten van de Leerplichtwet heeft voldaan, moet cliënt dan ook worden vrijgesproken.
(...)
37. Ik concludeer dan ook dat artikel 8 lid 2 Lpw buiten toepassing moet blijven en dat de ouders niet in strijd met de leerplichtwet hebben gehandeld, omdat zij op grond van artikel 5(b) Lpw wettelijk waren vrijgesteld van de in de tenlastelegging omschreven verplichting. Ik verzoek u daarom om cliënt vrij te spreken.
(...)"