Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
11 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De eisers tot cassatie, [eiser 1] en [eiser 2], hebben beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Dit arrest volgde op een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de vraag aan de orde was of een overeenkomst vernietigbaar was wegens een geestelijke stoornis, zoals bedoeld in artikel 3:34 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere uitspraken en concludeert dat de klachten van de eisers niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eisers in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder op nihil zijn begroot. De uitspraak is gedaan door de raadsheren van de Eerste Kamer, waarbij de voorzitter A.M.J. van Buchem-Spapens was.