ECLI:NL:RBROT:2012:BW0365

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
351991 / HA ZA 10-1154
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eiswijziging en geestelijke stoornis in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4]. De zaak betreft een eiswijziging die door de rechtbank in strijd met de eisen van een goede procesorde werd bevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat voor vernietiging van een rechtshandeling op grond van artikel 3:34 BW niet alleen een geestelijke stoornis op het moment van de rechtshandeling vereist is, maar ook dat de wil tot het verrichten van die rechtshandeling ontbroken moet zijn. Eiser heeft zijn vorderingen met betrekking tot een pre-auction agreement ingetrokken, wat door de rechtbank werd gezien als een eisvermindering die mogelijk was zolang er geen eindvonnis was gewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiswijziging onredelijke vertraging van het geding zou veroorzaken en heeft deze ambtshalve buiten beschouwing gelaten.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de door gedaagden aangevoerde geestelijke stoornis van [gedaagde 1] niet voldoende was onderbouwd om de pre-auction agreement te vernietigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde 1] ten tijde van de overeenkomst niet in staat was om een redelijke waardering van zijn belangen te maken. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser toegewezen, waarbij gedaagden hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 173.000,--, vermeerderd met contractuele rente, met inachtneming van de bij de notaris gedeponeerde waarborgsom. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 14 maart 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 351991 / HA ZA 10-1154
Vonnis van 14 maart 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. J.H.J. Rijntjes,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te Hendrik-Ido-Ambacht,
gedaagde,
advocaat mr. J.D. Bakker,
2. [gedaagde 2],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.D. Bakker,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
niet verschenen,
4. [gedaagde 4],
wonende te Schiedam,
gedaagde,
niet verschenen.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd.
Gedaagden sub 1 tot en met 3 zullen hierna ieder afzonderlijk [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden genoemd en gezamenlijk [gedaagden] Gedaagde sub 4 zal hierna [gedaagde 4] worden genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 juli 2011;
- de conclusie na niet gehouden enquête, met producties;
- de conclusie van antwoord na enquête tevens akte houdende wijziging van eis, met producties.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
Inleiding
Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank [eiser] opgedragen te bewijzen dat [gedaagde 4] ter zake [adres] het door hem op de veiling uitgebrachte bod op eigen naam doch voor rekening en risico van [gedaagde 1] heeft gedaan, althans heeft verhoogd tot € 2.600.000,--. [eiser] heeft de rechtbank bij faxbericht d.d.
10 oktober 2011 bericht dat hij van bewijslevering afziet. In reactie hierop heeft de rechtbank bij brief van 21 oktober 2011 aan partijen bericht dat de zaak naar de rol wordt verwezen voor conclusie na tussenvonnis aan de zijde van gedaagden, opdat gedaagden zich zullen kunnen uitlaten zoals in voormeld tussenvonnis onder 5.3 is overwogen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben zulks gedaan bij conclusie na niet gehouden enquête.
[eiser] heeft daarop gereageerd bij voormelde antwoordconclusie. Bij die conclusie heeft [eiser] zijn eis gewijzigd. De rechtbank zal eerst daarop ingaan.
Ten aanzien van de vorderingen met betrekking tot [adres]
[eiser] heeft bij voormelde antwoordconclusie aangegeven dat hij om hem moverende redenen zijn vorderingen met betrekking tot [adres] zoals die bij dagvaarding onder I sub a, b en c zijn weergegeven, intrekt.
Naar het oordeel van de rechtbank strekt die intrekking ertoe de eis te verminderen in de zin van artikel 129 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Krachtens artikel 129 Rv is een vermindering van eis te allen tijde mogelijk zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Uit deze bepaling volgt dat de eisvermindering ten aanzien van alle, dus ook de niet verschenen, gedaagden geldt.
Het vorenstaande brengt mee dat de vorderingen met betrekking tot [adres], zoals die bij dagvaarding onder I sub a, b en c zijn weergegeven, geen (verdere) beoordeling meer behoeven.
Ten aanzien van de vorderingen met betrekking tot [adres]
Bij voormelde antwoordconclusie heeft [eiser] zijn vorderingen met betrekking tot [adres], zoals die bij dagvaarding onder II sub a, b en c en onder III sub a zijn weergegeven, gewijzigd. De vordering ter zake [adres] luidt thans dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A1) [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één hieraan gevolg zal geven de ander zal zijn gekweten, althans elk van hen te veroordelen om, binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, aan Van Heeswijk Notarissen te Rotterdam per fax en per aangetekende brief onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan [eiser], te berichten dat van de onder Van Heeswijk Notarissen gedeponeerde waarborgsom ad € 200.000,--, vermeerderd met de daarover door Van Heeswijk Notarissen gegenereerde rente, aan [eiser] kan worden doorbetaald:
* een bedrag ad € 173.000,--, te vermeerderen met de contractuele rente, ter hoogte van de wettelijke rente verhoogd met twee procentpunten, zij het nimmer lager dan acht procent, althans met de wettelijke rente daarover steeds vanaf 12 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
* het bedrag aan, de in deze toewijsbare, proceskosten als sub C gevorderd;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 50.000,-- per dag voor elke dag dat [gedaagden] in gebreke blijven om aan deze veroordeling te voldoen;
A2) bepaalt dat, indien en voor zover [gedaagden] binnen de hiervoor genoemde termijn van 14 dagen de sub A1 bedoelde fax en aangetekende brief niet aan Van Heeswijk Notarissen verzonden hebben en daarvan evenmin gelijktijdig binnen bedoelde termijn een afschrift door [eiser] ontvangen is, het in dezen te wijzen vonnis in de plaats gesteld kan worden van de door [gedaagden] te verzenden brief, en wel in die zin dat het in dezen te wijzen vonnis verstaan kan worden als een verklaring van [gedaagden] gericht aan Van Heeswijk Notarissen inhoudende dat van de onder Van Heeswijk Notarissen gedeponeerde waarborgsom van € 200.000,--, vermeerderd met de daarover door Van Heeswijk Notarissen gegenereerde rente, de saldi als omschreven sub A1 doorbetaald kunnen worden aan
[eiser];
A3) overige voorzieningen treft;
B1) [gedaagden] hoofdelijk, des dat de één hieraan gevolg zal geven de ander zal zijn gekweten, althans elk van hen te veroordelen om, binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 173.000,-- te vermeerderen met de contractuele rente, ter hoogte van de wettelijke rente verhoogd met twee procentpunten, zij het nimmer lager dan acht procent per jaar, althans met de wettelijke rente daarover steeds vanaf 12 november 2009 tot de dag der algehele voldoening;
B2) subsidiair, voor zover het sub B1 gevorderde niet toewijsbaar is, [gedaagde 1] te veroordelen om binnen 15 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis ten gunste van [eiser] beschikbaar te stellen en daartoe onder notaris Van Heeswijk, althans diens rechtsopvolger, te storten een bedrag ter grootte van € 173.000,--, vermeerderd met de contractuele, althans wettelijke rente te berekenen als sub B1 omschreven, op straffe van een dwangsom ad € 50.000,-- voor elke dag dat [gedaagde 1] na het verstrijken van voornoemde termijn, in gebreke blijft tijdig aan deze veroordeling te voldoen;
B3) meer subsidiair, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
C) [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank overweegt het volgende.
In artikel 130 Rv is bepaald dat zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter kan op dezelfde grond ook ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten. Van strijd met de goede procesorde is sprake in geval van onredelijke vertraging van het geding dan wel een onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat de eiswijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank het volgende.
De vorderingen met betrekking tot [adres], zoals die bij dagvaarding onder II sub a, b en c en onder III sub a zijn weergegeven, zijn uitgebreid in het tussenvonnis d.d. 6 juli 2011 aan de orde gekomen. In dat tussenvonnis is onder 5.16 en 5.17 overwogen dat indien niet komt vast te staan dat de pre-auction agreement met betrekking tot [adres] onder invloed van een geestelijke stoornis door [gedaagde 1] is aangegaan en derhalve (nog steeds) geldt, de rechtbank het sub 3.1.III gevorderde jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor toewijzing vatbaar acht met dien verstande dat het door de notaris vrij te geven bedrag niet meer bedraagt dan € 173.000,-- vermeerderd met de contractuele rente van 8% vanaf
12 november 2009 tot de dag der voldoening. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de dwangsom in dit geval zal worden bepaald op een bedrag van € 50.000,-- en dat op het toewijsbare bedrag in mindering strekt de bij de notaris gedeponeerde dwangsom met de daarop gegenereerde rente.
De eiswijziging ziet op - hier kort weergegeven - de reële executie van de door [gedaagden] te verzenden brief aan de notaris en een dwangsom van € 50.000,-- per dag die verschuldigd wordt, indien [gedaagden] die brief niet binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis verzenden. De rechtbank is van oordeel dat het recht doen op de gewijzigde eis in dit stadium van de procedure, waarin na twee schriftelijke rondes en een tussenvonnis waarin op vrijwel alle vorderingen inhoudelijk is beslist, tot een onredelijke vertraging van het geding zal leiden. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat [eiser] onvoldoende gemotiveerd gesteld heeft welk concreet belang hij heeft bij het wijzigen van zijn eis. De enkele stelling dat een substantiële dwangsom nodig is opdat [gedaagden] tot verzending van de brief aan de notaris zullen overgaan, acht de rechtbank onvoldoende. Bovendien zou, indien [gedaagden] niet binnen 14 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de sub 2.4 onder A1 bedoelde brief aan de notaris verzenden, toewijzing van de gewijzigde eis ertoe leiden dat ondanks dat het vonnis in de plaats komt van die brief, waarmee wordt bewerkstelligd dat de sub A1 genoemde saldi aan [eiser] worden doorbetaald, Engels c.s. dwangsommen van € 50.000,-- per dag verbeuren. De rechtbank acht zulks onaanvaardbaar.
Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing laten op grond van strijd met de eisen van een goede procesorde.
De rechtbank zal recht (blijven) doen op de vorderingen met betrekking tot [adres] zoals die bij dagvaarding onder II sub a, b en c en onder III sub a zijn weergegeven.
[eiser] heeft nog gesteld dat hij ook recht en belang heeft bij veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 173.000,--, te vermeerderen met de contractuele rente, omdat na verzending van de gevorderde brief aan de notaris de doorbetaling mogelijk op problemen kan stuiten en/of vertraagd kan worden. De rechtbank gaat hieraan voorbij nu reeds in voormeld tussenvonnis onder 5.17 is overwogen dat op het toewijsbare bedrag in mindering strekt de bij de notaris gedeponeerde waarborgsom met de daarop gegenereerde rente.
Ten aanzien van de vordering tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met betrekking tot [adres]
Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank onder 5.3 overwogen:
"Gelet op het vorenstaande biedt de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verstrekte informatie vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat er ten tijde van de totstandkoming van de betreffende pre-auction agreements bij [gedaagde 1] sprake was van een geestelijke stoornis. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen in de gelegenheid worden gesteld om, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, de ontbrekende informatie alsnog te verstrekken, in welk verband in het bijzonder van belang is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de rapportage van Yulius in het geding brengen. In verband met het hierna aan [eiser] op te dragen bewijs, zullen [gedaagde 1] en
[gedaagde 2] hiertoe bij conclusie na enquête in de gelegenheid worden gesteld."
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben bij conclusie na niet gehouden enquête ter zake het volgende gesteld.
[gedaagde 1] is door onderzoekscentrum Yulius in oktober 2010 onderzocht ter beantwoording van de vraag of sprake is van een autismespectrum stoornis (ASS). In het psychodiagnos-tisch verslag van Yulius is deze vraag bevestigend beantwoord. ASS is een chronische psychiatrische stoornis en is altijd bij [gedaagde 1] aanwezig geweest. Derhalve was ten tijde van het aangaan van de pre-auction agreement ter zake [adres] sprake van een geestelijke stoornis. Het verzoek tot ondercuratelestelling is destijds op aandringen van
[gedaagde 1] ingetrokken. Het gezichtsverlies dat zou volgen op toewijzing van dat verzoek was voor [gedaagde 1] ondraaglijk. Daarom is gekozen voor een tussenoplossing waarbij
[gedaagde 1] niet meer bevoegd is alleen te handelen namens zijn vennootschappen. Thans zijn de handtekeningen van drie bestuurders nodig alvorens de vennootschappen gebonden kunnen worden. In de periode vanaf 1999 hebben diverse zakelijke transacties plaatsgevonden die ertoe hebben geleid dat het vermogen van [gedaagde 1] stelselmatig gekrompen is. Deze transacties zijn destijds ook aangehaald in het verzoek tot ondercuratelestelling. Het gaat om 10 verschillende dossiers die een duidelijk patroon laten zien dat gerelateerd kan worden aan de geestelijke stoornis van [gedaagde 1]. Uit het rapport van Yulius blijkt dat [gedaagde 1] een zekere naïviteit toont die ervoor zorgt dat hij de bedoelingen van anderen moeilijk kan inschatten. Dit in combinatie met de andere symptomen maken [gedaagde 1] tot een gewillig slachtoffer van personen met minder goede intenties. Deze naïviteit, waarmee [eiser] bekend moet zijn geweest, gelet ook op het feit dat hij ermee bekend was dat
[gedaagde 1] grote bedragen heeft uitgeleend zonder enige vorm van zekerheid, is ook naar voren gekomen bij het aangaan van de pre-auction agreement ter zake [adres] die voorzienbaar nadelig voor [gedaagde 1] zou uitpakken. De betreffende rechtshandeling is dan ook aangegaan onder invloed van een geestelijke stoornis en is daarmee vernietigbaar, aldus nog steeds [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
[eiser] heeft hierop als volgt gereageerd.
Het rapport van Yulius kan niet leiden tot vernietiging van de pre-auction agreement ter zake [adres] op grond van artikel 3:34 BW.
[gedaagde 1] is/was wel bekwaam om rechtshandelingen te verrichten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet aangetoond dat op 24 augustus 2007 (datum pre-auction agreement),
21 november 2007 (datum executoriale verkoop ex art. 3:268 BW en 3:254 BW en gunning) en 15 januari 2008 (datum notariële akte) sprake was van een geestelijke stoornis, dat daardoor bij [gedaagde 1] de wil tot het verrichten van die rechtshandelingen ontbrak en dat de verrichte rechtshandelingen nadelig voor [gedaagde 1] waren. De door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangehaalde dossiers ter onderbouwing van de gestelde geestelijke stoornis worden betwist. Bovendien blijkt uit de aangehaalde zaken niet dat sprake was van onzakelijke en roekeloze transacties. Daarnaast geldt dat er nimmer enige transactie wegens een geestelijke stoornis van [gedaagde 1] is vernietigd.
Voor zover al sprake is van een geestelijke stoornis geldt dat [eiser] een beroep toekomt op (i) artikel 3:61 BW, (ii) (schijn van) bekrachtiging, (iii) rechtsverwerking, (iv) afstand van recht c.q. (v) de (beperkende werking) van de redelijkheid en billijkheid, dan wel (vi) bescherming op grond van artikel 3:35 BW.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verstrekte informatie onvoldoende grond om de pre-auction agreement ter zake [adres] op grond van artikel 3:34 BW te vernietigen. Hierbij betrekt de rechtbank het volgende.
Voor vernietiging op grond van artikel 3:34 BW moet niet alleen sprake zijn van een geestelijke stoornis in relevante zin op het moment van de rechtshandeling (in casu het aangaan van de pre-auction agreement ter zake [adres]), maar ook dat in verband daarmee de wil tot het verrichten van de rechtshandeling heeft ontbroken.
Yulius concludeert dat sprake is van een autismespectrumstoornis (ASS), bij [gedaagde 1] te classificeren als pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO (PDD-NOS). Er is volgens Yulius niet voldaan aan de classificatiecriteria voor een autistische stoornis of de stoornis van Asperger. Yulius heeft ten aanzien van de stoornis aangegeven dat de beperkingen in de sociale interactie en de communicatie duidelijk genoeg zijn om de conclusie ASS te mogen trekken en dat [gedaagde 1] deels compenseert voor die beperkingen door zijn hoge intelligentie (IQ van 127).
Er hier veronderstellenderwijs van uitgaande dat deze "stoornis" ten tijde van het aangaan van de pre-auction agreement ter zake [adres] bij [gedaagde 1] aanwezig was, dan impliceert dat nog niet dat de wil tot het verrichten van die rechtshandeling in verband daarmee heeft ontbroken. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de stoornis [gedaagde 1] ertoe heeft bewogen om de pre-auction agreement ter zake [adres] aan te gaan.
Het moge zo zijn dat [gedaagde 1] een zekere naïviteit vertoont die soms zou kunnen leiden tot het slecht inschatten van de bedoelingen van anderen, zoals Yulius in haar rapport heeft aangegeven, doch dat levert in het onderhavige geval onvoldoende grond op voor vernietiging op grond van artikel 3:34 BW. Nog daargelaten dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit blijkt dat die naïviteit naar voren is gekomen bij het aangaan van de pre-auction agreement ter zake [adres], impliceert het enkele feit dat iemand bij het aangaan van een rechtshandeling een zekere naïviteit vertoont nog niet dat sprake is van een geestelijke stoornis in de zin van artikel 3:34 BW.
Uit de bevindingen van Yulius valt niet af te leiden dat de stoornis bij [gedaagde 1] van dien aard is dat hij zich daardoor blindelings in voor hem nadelige financiële transacties met grote financiële risico's heeft begeven en dat bij [gedaagde 1] de wil om die financiële transacties aan te gaan heeft ontbroken vanwege zijn stoornis. Ook uit de overige door
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] verstrekte informatie kan dit niet worden afgeleid. Gesteld noch gebleken is dat de transacties waarnaar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ter onderbouwing van hun stellingen hebben verwezen (punt 9a tot en met j, conclusie na niet gehouden enquête) op grond van artikel 3:34 BW zijn of konden worden vernietigd. De rechtbank begrijpt dat
[gedaagde 1] jarenlang als succesvol zakenman heeft gefunctioneerd. Aan de onderbouwing van de stellingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die impliceren dat [gedaagde 1] al die tijd leed aan een blijvende storing van de geestvermogens die meebracht dat hij niet in staat was tot een redelijke waardering van belangen of onder invloed waarvan hij verklaringen deed, mogen onder deze omstandigheden hoge eisen worden gesteld. Het ligt immers in het algemeen in de rede dat iemand die vele, soms risicovolle, transacties aangaat daarbij niet altijd succesvol zal zijn. Het ligt dan minder voor de hand succesvolle transacties toe te schrijven aan kundigheid en nadelige aan een geestelijke stoornis.
Gelet op het vorenoverwogene kan het beroep van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op vernietiging van de pre-auction agreement ter zake [adres] op grond van artikel 3:34 BW niet slagen. De overige stellingen van partijen ter zake behoeven daarom geen verdere bespreking.
Nu niet vast is komen te staan dat de pre-auction agreement ter zake [adres] onder invloed van een geestelijke stoornis door [gedaagde 1] is aangegaan en derhalve (nog steeds) geldt, zal de rechtbank, overeenkomstig hetgeen in 5.16 van voornoemd tussenvonnis is overwogen, het gevorderde zoals in voornoemd tussenvonnis weergegeven onder 3.1.III jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toewijzen met dien verstande dat het door de notaris vrij te geven bedrag niet meer bedraagt dan € 173.000,-- vermeerderd met de contractuele rente van 8% vanaf 12 november 2009 tot de dag der voldoening. De dwangsom zal worden bepaald op een bedrag van € 50.000,--.
Zoals reeds in voornoemd tussenvonnis onder 5.17 is overwogen, strekt op het toewijsbare bedrag in mindering de bij de notaris gedeponeerde waarborgsom met de daarop gegenereerde rente. Dit betekent dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, zullen worden veroordeeld tot betaling aan
[eiser] van een bedrag van € 173.000,--, te vermeerderen met de contractuele rente, waarop primair in mindering strekt de waarborgsom van € 200.000,--, vermeerderd met de daarover gegenereerde rente.
Ten aanzien van de vordering tegen [gedaagde 3] met betrekking tot [adres]
Gelet op hetgeen de rechtbank in voormeld tussenvonnis onder 5.19 en hiervoor onder 2.15 en 2.16 heeft overwogen, zal de rechtbank het gevorderde zoals in voornoemd tussenvonnis weergegeven onder 3.1.III ook jegens [gedaagde 3] toewijzen met dien verstande dat het door de notaris vrij te geven bedrag niet meer bedraagt dan € 173.000,-- vermeerderd met de contractuele rente van 8% vanaf 12 november 2009 tot de dag der voldoening.
De dwangsom zal worden bepaald op een bedrag van € 50.000,--.
[gedaagde 3] zal, gelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2], worden veroordeeld tot betaling aan
[eiser] van een bedrag van € 173.000,--, te vermeerderen met de contractuele rente, waarop primair in mindering strekt de waarborgsom van € 200.000,--, vermeerderd met de daarover gegenereerde rente.
Proceskosten
Nu, gelet op de eisvermindering, van de bij dagvaarding ingestelde vordering van
€ 1.276.615,71 een relatief klein bedrag wordt toegewezen doch anderzijds deze procedure nodig is geweest om betaling daarvan te verkrijgen, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagden] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan Van Heeswijk Notarissen N.V. te Rotterdam per fax en per aangetekende brief, onder steeds gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan [eiser], te berichten dat van de destijds onder haar gedeponeerde waarborgsom van € 200.000,--, vermeerderd met de daarover gegenereerde rente, een bedrag van € 173.000,--, vermeerderd met de contractuele rente van 8% vanaf 12 november 2009 tot de dag der voldoening, doorbetaald kan worden aan [eiser], op straffe van een dwangsom van € 50.000,-- voor zover [gedaagden] in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen;
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 173.000,--, te vermeerderen met de contractuele rente, waarop in mindering strekt de waarborgsom van € 200.000,--, vermeerderd met de daarover gegenereerde rente;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op
14 maart 2012.
1990/1729