Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
12 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gedateerd 18 februari 2014. De verdachte, geboren in 1948, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak waarbij hij was veroordeeld voor valsheid in geschrift en passieve niet-ambtelijke omkoping, zoals vastgelegd in de artikelen 225.1 en 328ter.1 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, mr. T. Lucas, had een schriftuur ingediend ter ondersteuning van het cassatieberoep. De Advocaat-Generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft echter het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien deze overwegingen heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van artikel 80a RO in cassatiezaken verduidelijkt, met name in situaties waarin het belang van de partij die het beroep instelt in twijfel kan worden getrokken.