In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 november 2014. De zaak betreft de onroerendezaakbelastingen voor de jaren 2009 en 2010 met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die betrekking had op beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de bijbehorende aanslagen.
De belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Gerechtshof. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal heeft een verweerschrift ingediend, waarop de belanghebbende heeft gereageerd met een conclusie van repliek. Het College heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.