Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
26 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2015 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van verzoeker, die in eerste instantie een verzoek tot toelating in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) had ingediend. Het verzoek was afgewezen door de rechtbank Limburg op 6 januari 2015, waarna verzoeker in hoger beroep ging bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof bevestigde de afwijzing op 5 februari 2015. Verzoeker heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest.
De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de relevante processtukken en de conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman, die tot verwerping van het cassatieberoep adviseerde. De advocaat van verzoeker heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten in de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van verzoeker, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof in stand blijven. Deze uitspraak benadrukt het belang van goede trouw en een goede procesorde in het kader van de WSNP, en bevestigt dat niet alle klachten in cassatie leiden tot een heroverweging van de zaak.