Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vierde middel
3.Beoordeling van het vijfde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
19 mei 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1960, had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling. De advocaat van de verdachte, mr. R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, en tot vermindering van de hoogte daarvan. De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden, behalve het vijfde middel dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar 22 maanden en 3 weken, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het beroep werd voor het overige verworpen.