ECLI:NL:HR:2011:BP4399

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02238 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak was eerder behandeld door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 7 april 2009 een uitspraak deed in een vordering tot ontneming van voordeel. De betrokkene, geboren in 1986, had beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De advocaat van de betrokkene, mr. S.B.J. Hiemstra, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Silvis concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak voor herbehandeling.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft het te betalen bedrag vastgesteld op € 10.000,-. De Hoge Raad oordeelde dat de betrokkene geen belang had bij het middel, omdat artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de betrokkene de mogelijkheid biedt om na de afdoening van de hoofdzaak te verzoeken om vermindering of kwijtschelding van het ontnemingsbedrag.

De Hoge Raad heeft verder vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting van de betrokkene. De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat geen van de middelen tot cassatie kon leiden, en dat de bestreden uitspraak ambtshalve diende te worden vernietigd op basis van de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

24 mei 2011
Strafkamer
nr. S 09/02238 P
CeH/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 april 2009, nummer 20/003922-08, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. S.B.J. Hiemstra, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft bij conclusie en bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de aanvullende conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof zijn schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte mede heeft gebaseerd op een feit waarvan de betrokkene is vrijgesproken. Bij deze klacht is tot uitgangspunt genomen de vrijspraak van de betrokkene door het Gerechtshof in de hoofdzaak van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
2.2. Bij arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2011, LJN BN9287 is de beslissing in de hoofdzaak vernietigd wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging, omdat het Hof aan de vrijspraak van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten een onjuiste rechtsopvatting ten grondslag heeft gelegd. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2.3. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat art. 577b, tweede lid, Sv de betrokkene de bevoegdheid geeft na de afdoening van de hoofdzaak te verzoeken om vermindering of kwijtschelding van het vastgestelde ontnemingsbedrag, heeft de betrokkene geen belang bij het middel.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 10.593,53.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 10.000,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 24 mei 2011.