ECLI:NL:HR:1998:ZD1016
Hoge Raad
- Cassatie
- H. Hermans
- A. Bleichrodt
- C. Corstens
- J. Aaftink
- M. Orie
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en gevolgen van vernietiging strafzaak voor ontnemingszaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 1998 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in de hoofdzaak was veroordeeld. Het Hof had de betrokkene de verplichting opgelegd om een bedrag van vijfduizend gulden aan de Staat te betalen, subsidiair vijftig dagen hechtenis. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, maar er zijn geen middelen van cassatie voorgesteld door of namens hem.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft ambtshalve beoordeeld of er grond was om de bestreden uitspraak te vernietigen. De Hoge Raad oordeelde dat er geen grond aanwezig was voor vernietiging. De omstandigheid dat de betalingsverplichting was opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat in de hoofdzaak was vastgesteld, deed hieraan niet af. De Hoge Raad verduidelijkte dat volgens artikel 557, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, een uitspraak op vordering van het Openbaar Ministerie pas ten uitvoer kan worden gelegd nadat de veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan. Tevens vervalt de uitspraak op vordering van het Openbaar Ministerie van rechtswege als de veroordeling achterwege blijft.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president Hermans als voorzitter, samen met de raadsheren Bleichrodt, Corstens, Aaftink en Orie, en is uitgesproken in aanwezigheid van griffier Bogaert.